Woord: pikhaak
pikhaak , pikhaok , mannelijk
, (met zicht) haak gebruikt bij het handmaaien van koren. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
pikhaak , pikhaok , mannelijk
, pikhäök , pikhaak, zie: zichtenhaok. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
pikhaak , pikhaok , zelfstandig naamwoord
, pikhaak. Bij het maaien van haver of rogge werden met de pikhaak de afgemaaide halmen bij elkaar gehouden. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
pikhaak , bikhoake , pikhoake
, haak om koren bij elkaar te houden, zodat het goed gemaaid kan worden. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
pikhaak , pikhook
, samen met de zicht gebruikt om b.v. koren te maaien. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
pikhaak , pikaoke
, pikhaak Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
pikhaak , prikhaoke , zelfstandig naamwoord
, de; prikstok, pikhaak e.d. Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pikhaak , pikhaokie , zelfstandig naamwoord
, pikhaokies , ijzeren haak aan een houten steel, gebruikt bij het pikke van erwten Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
pikhaak , pikhook
, pikhaak Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
pikhaak , pikaoke , zelfstandig naamwoord
, pikhaak. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
pikhaak , pikaok
, pikhaak (werd gebruikt bij het maaien) Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
pikhaak , pikhôk
, pikhaak. Gebruikt bij het maaien met de zicht. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
pikhaak , pikhaok , mannelijk
, hulpgereedschap om koren bijeen te halen bij het maaien Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
pikhaak , pikhaok , zelfstandig naamwoord
, pikhäök , pikhäökske , werktuig bij het handmatig maaien van koren in combinatie met een zicht (zie aldaar), dat bestond uit een omgebogen ijzeren tand die diende om de korenhalmen bij het maaien te verzamelen en bij elkaar te houden Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |