Woord: Pieter
pieter , pieter , zelfstandig naamwoord
, Meestal in verkl. pietertje. Iets dat klein en min is in zijn soort. Synon. pieper. || Die vogels komme allemaal op ’et brood of, maar kijk es, wat heb-je daar ’en pietertje. ’k Heb allegaar gezonde kinderen ’ehad, allenig ’et jongste is zo’n pietertje. – Bij verschillende Holl. schrijvers vindt men verpieteren, en daarnaast verpieperen, in de zin van zwak, krachteloos worden (DE JAGER, Freq. 2, 424 vlg.). In W.-Vlaanderen betekent het zijn waarde verliezen, van koopwaren; zie DE BO, die ook pieter, uitschot vermeldt. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
Pieter , Paider , [eigennaam]
, Hai kikt as Paider Lubbes’ kou ien stòfregen = hij ziet er neerslachtig uit; ook: hai kikt zo hoog as Paider Lupkes’ kou ien mòtregen. || Paiter , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
Pieter , Paiter , [eigennaam]
, Pieter. n Zunege Paiter = een zuinige man. Deze naam is afkomstig uit een van de oudste stukjes in ‘t Gron. dialekt: Zaamenspraak tusschen Pijter en Jaap, 1822. n Dreuge Paiter = een vervelend mens. Zie Gron. Overleveringen I. Rijmpje tegen een jongen, die Haarm heet: Haarm, Is de brij al waarm? Antwoord: Nee Paiter, Hai mout nòg haiter. || -erd; Pijter Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
Pieter , Pijter , [eigennaam]
, Paiter. Pijter Pommelom, zie paand geven. || paandgeven; Paiter , (Westerwolde) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
Pieter , Pieter , Peiter, Peeiter, Paiter , eigennaam
, Ook Peiter (Zuidoost-Drents veengebied), Peeiter (Midden-Drenthe), Paiter (Kop van Drenthe) = Pieter Het is een stieve Pieter houten Klaas (Sle), Wat een zunige Pieter zuinig persoon (Dwi), Ik bin joen Pieter neit d.i. doe het zelf maar (Nor), Dat is een dikke Peiter Neisgier (Anl), Dat is een dove Paiter (Rod) *Het kan nog heiter, zei Peiter gezegd na een verzuchting over de hitte (Bov), z. ook Piet Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
Pieter , Péér
, Pieter. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
Pieter , Pieter , zelfstandig naamwoord
, de 1. Pieter, mansnaam, bijv. Pieter Poot schertsende benaming voor Pieter Stuyvesant; verder in verb. als een zunige Pieter een overdreven zuinig iemand Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |