Woord: petoet
petoet , petoet , zelfstandig naamwoord
, cachot. De petoet was tot aan de bouw van de marechausseekazerne (zie: masseseej) een klein, vervallen hok achter het oude raadhuis. Er zat praktisch nooit iemand in. Petoeten (zwikken) is een kaartspel. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
petoet , petoet , 0
, 1. gevangenis Hij mus twei weken in de petoet zitten (Erf), Ik heb liever een dag karmis as een weke petoet (Eli), z. ook prevoost 2. kwiebus (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Het is zo’n raore petoet (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
petoet , petoet
, gevangenis. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
petoet , petoet , zelfstandig naamwoord
, de 1. gevangenis, petoet 2. kwiebus Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
petoet , betoet , petoet
, gevangenis Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
petoet , petoete , zelfstandig naamwoord
, petoet, gevangenis. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
petoet , petoet , zelfstandig naamwoord
, gevangenis (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |