Woord: Palmpasen
Palmpasen , paalmpoaske , paalmzundag , [zelfstandig naamwoord]
, de Zondag voor Pasen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
Palmpasen , Palmpaoschen , 0
, (Zuidoost-Drenthe) = Palmzondag Met Palmpaosen wuurd het haantien op een stokkien altied versierd met gruun van palmbossies (Pdh), Hij hef het zo drok as een snieder um Palmpaoschen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
Palmpasen , Pallumpaosen
, Palmpasen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
Palmpasen , palmpaosen
, 1. Palmpasen; 2. stok waarop een versierde zwaan, van deeg gebakken, is gehecht Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
Palmpasen , Palmpaosken , Palmpaosen , zelfstandig naamwoord
, de; Palmpasen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
Palmpasen , Pallempôsse
, Palmpasen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
Palmpasen , Palmpaosen , zelfstandig naamwoord
, Palmpasen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
Palmpasen , Pâlmpaose , eigennaam
, Palmpasen, Palmzondag Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |