elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pakhuis

pakhuis , pakhoes , zelfstandig naamwoord onzijdig , pakhuis. ‘t Is hier net n pakhoes = veel te vol.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pakhuis , pakhuus , onzijdig , ’t pakhuus voorloper van de Boerenbondwinkel in Cuijk.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
pakhuis , pakhoes , 0 , pakhuis Hij veulde hum as een kat in een vrömd pakhoes en stun mor wat hen (Hijk), Het is daor net een pakhoes er staat teveel in (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pakhuis , pakhuis , gebouw van de boerenbond, waar voer en zaaigoed gekocht kan worden.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal