elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: paars

paars , peers , bijvoeglijk naamwoord , paars.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
paars , paars , peers , bijvoeglijk naamwoord , Zie de wdbb. || Een peerse jurk. – De vorm peers wordt ook elders gehoord.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
paars , peers , paars
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
paars , pears , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , paars
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
paars , peers , bijvoeglijk naamwoord , Paars.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
paars , poas , paars.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
paars , paors , paars , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Ook paars (Zuidoost-Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën) = paars Die harfstasters hebt paorse bloempies (Sle), z. ook sankt
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
paars , pers , paars.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
paars , pöörs , paors , (Kampen) paars. Ook: paors (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
paars , paors , paars.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
paars , pàèrs , paars , Pàèrs zien van de kaauw, héd'de és ge'n énd teege diejen dunne kaauwe wénd in moet. Paars zien van de kou, heb je als je een eind tegen die schrale koude wind in moet. Ik was me daor bè de straot toch nèrgeklotterd ik zie hier én daor pérs én blaow. Ik was me daar bij de straat toch gevallen ik zie hier en daar nog bont en blauw.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
paars , paors , peers , bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord , et 1. paars 2. (zn.) kledingstof in paars
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
paars , paers , bijvoeglijk naamwoord , paars
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
paars , pers , paars
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
paars , pöörs , bijvoeglijk naamwoord , paars.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
paars , pèès , paars , pèès is jil mwooj = paars is heel mooi-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
paars , pârs , pèrs , paars. , In de vâste is ’r in de kêrk veul pârs. Tijdens de vasten is er in de kerk veel paars. , Hèij zie pèrs en blèùw van de kèèw. Hij ziet paars en blauw van de kou.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
paars , pèèrs , bijvoeglijk naamwoord , paars; Der haande waare pèèrs van de kaaw. Kees & Bart (krantenrubriek - 1922-193?): 'paers en blauw'; De Wijs – Ik hauw van pèrs mar hedde ze nie nòg pèrsiger (17-08-1964); Cees Robben – Ik haauw van pèèrs... (19640821); Cees Robben – En van muugte pèèrs en blauw. (19700925); As ik zèg: «Dè geleuf ik nie»/ wort ie pèèrs van sjacherèèn... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Alles is meugelek); Dur de glas-èn-lôoje rötjes/ schènt de zon waozig èn pèèrs (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: De kepèl is klaor...); ...agge zo durgaot wort oe neus/ van blauw vanèèges pèèrs (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et blauw der aaf); WBD III.4.4.243 'paars' = idem; 'paarsig' = idem; 'paarsrood' = idem; De Bont, Dialect v. Kempenland (1958): pärs, bnw. 'pers, peers' - paars; Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈRS(CH) bvw. - paars, violetkleurig. Pèèrs(ch), zien van de kou. WNT PAARS, daarnaast gewestelijk PEERS en pèrs.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal