elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: paard

paard , peerd , [zelfstandig naamwoord] , paard. Peerdjen, het paard aandrijven, door zeker geluid met de tong tegen het gehemelte te maken. Anpeerdjen, aansporen (ook ten aanzien van menschen gebruikt). Peerdsman, mv. lue, een paardrijder.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
paard , peerd ,  peard , paard, ook Gron.; de peerd = de paarden; zoo: de hoezʼ, de glaozʼ, de schaop, enz. old peard = (oud paard) in: “dan komp er sents en old peard vanne stal” = dan neemt de predikant soms (of: wel) eene oude preek; ook Gron: ’n old peerd van stal hoalen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
paard , péérd , onzijdig , péérde , paard.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
paard , peerd , paard, in de samenstellingen: seespeerd, paard dat bij voorkeur voor de sjees gespannen wordt, gewoonlijk een tuigpaard; woagenpeerd = dat voor de koets loopt, hoewel het ook als plougpeerd (ploegpaard) dienst doet; het karnpeerd loopt voor den karnmolen. In ʼt meervoud wordt de d weinig gehoord, evenmin als in ʼt eerste deel bij samenstellingen, vooral niet in de Ommelanden. In Westerwolde peerde = paarden; Drentsch de peerd = de paarden. Vergelijkingen: moud as ʼn peerd, ook: moud as ʼn peerd van ʼn doalder, en: moud as ʼn stooters peerdje, meestal schertsend; honger (of: dorst) hebben as ʼn peerd = grooten trek aan eten, enz. hebben, hongerig, dorstig zijn; zijk (ziek) as ʼn peerd = vrij ernstig ziek; ʼn koors hebben as ʼn peerd: eene hevige koorts hebben. Ook zegt men: peerden van vroulu, voor: sterk en forsch gebouwde vrouwspersonen. Zegswijs: ʼn zot peerd rieden = een dwazen stap doen; man op peerd zetten = man en paard noemen, ronduit met iets voor den dag komen, niets verzwijgen. Spreekwoord: ʼn Geven peerd mag men nijt in de bek kieken, of: ʼn Geven peerd wordt nijt in de bek keken = men mag een geschenk niet naar zijne innerlijke waarde schatten; ook Limburgsch, Oostfriesch, Noordfriesch Duren.– Lengefeld: Ennem geschenkedem guhle süht me nit in de muhle; Oud-Friesch Een joun goul siocht me naet ijne mouwl. (Nederlandsch: Men moet geen gegeven paard in den bek zien = niet keurig zijn omtrent iets dat ons vereerd wordt.)
old peerd, oud paard, in de zegswijs: ʼn old peerd van stal kriegen = eene oude preek voor den dag halen en op nieuw uitspreken; ook Drentsch; onze doomnie het ʼn hijl bult olle peerden op stal.
bovenlands peerd, zie: bovenlander.
peeren = paarden.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
paard , paard , peerd , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Zie de wdbb. – Zegsw. Dat doen gien dooie peerden, schertsend van iemand die smakelijk zit te eten, hard niest, enz. – Een wijs (of dom) peerd berijden, wijs (of dom) handelen. – Zie nog een zegsw. op buik, kind en sterk, en vgl. de samenst. kapstokkenpaard, zaagpaard.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
paard , peerd* , vergel. geven * (ook de aanteekening) en zit *, alsmede: toalsman; voor de vergelijking op bldz. 166 I 17 v. o. hoort men ook wel: ’n koors as ’n peerd, evenals in ’t Fransch: une fièvre de cheval.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
paard , peerd , paard.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
paard , paerd , paerdje , paard, Dadelik op zien paerdje zien, kort van stof zijn. Ein höltere paerd kakke laote, iemand laten betalen die niets heeft.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
paard , peerd , onzijdig , peerde [pēerә] , peerdtien , paard
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
paard , peerd , zelfstandig naamwoord onzijdig , peern, pere (Westerwolde), peer (Noordlaren); , 1 paard, (Stad en Westerwolde); verkleinw. ‘t pittje; zie daar. Te peerd, maar ook te pere, te peerde. Spr. ‘t Beste peerd wòrdt op staal zöcht = meisjes die bij de straat lopen, zijn de ware niet. Dij n peerd kriegen wil, mout hom nait mit ‘t helster tegen kòp haauwgen = men vangt meer vliegen met stroop dan met azijn. Koors as n peerd; dörst as n peerd; staark as n peerd; aarbaiden as n peerd; zo zaik as n peerd; stinnen as n peerd. Op peerd zitten = te paard. Hai mout peern in ‘t gat kieken = hai löpt achter ‘t peerd, hij is bij ‘t boerwerk. Ain op peerd zetten, te peerd helpen = voorthelpen. Ain over ‘t peerd tillen. Dat is trekken aan n dood peerd = vergeefse moeite. ‘t Hinkend peerd komt achteraan. Hai het n moud as n peerd van n doalder. Dat peerd zel mie nait weer sloagen = dat zal mij niet weer overkomen. ‘t Beste peerd strompelt wel ais. Wai helpt flòiten, as ‘t peerd nait pizzen wil? Zie flòiten. ‘t Komt te peerd en ‘t gaait te vout = ziekte komt vaak plotseling, maar de genezing vordert veel tijd. Hai het n gewaiten, doar kin n koets mit vair peerden in rondrieden. Snötterge volen wòrden de gladste peerden- zie vool. Hai gaait achteroet, zo haard as n peerd lopen kin. ‘t Beste peerd van staal wòrdt vergeten, schertsend gezegde, als iem. wordt overgeslagen. n Geven peerd mag ie nait in bek kieken. Hai zit op peerd en zöcht ter noa = hij zoekt naar ‘t geen vlak bijis. Peern dij hoaver verdainen, kriegen ‘t nait. ‘t Peerd mout tòt de krubbe komen = wie ‘t aangaat, moet zelf moeite doen. Doe mos man op peerd zetten (Hogeland) = man en peerd nuimen. Peern van vraauwlu = sterke forse vrouwen. n Blind peerd kin der gain schoade doun. Peern achter de woagen spannen. Hai zit net op peerd as n bok op n hoaverzak = ‘t lijkt niets. Spr. Dij ‘t peerd onder het, mout ter op zitten = wie in ‘t schuitje zit, moet varen. ‘t Peerd staat boven op de Martini-toren; zo ook te Schildwolde, Grootegast, Scheemda, Noord- en Zuidhorn, Westeremden; 2 de schraag, waarop de tielens rusten in de bedstee. Ons peerd is vannacht broken; 3 n Haalf peerd = n peerd zunder kop; spookdier.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
paard , peard , zelfstandig naamwoord, onzijdig , peare , peardjen , paard. Te peare, te paard; t kuemp te peard en t geet te voot wierumme, ziekte komt opeens, maar betert langzaam; hàgn as n peard, erg hijgen; teeng t peard kù’j neet gaapm, alleen tegen een soortgenoot of gelijke kan men zich
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
paard , péêrd , onzijdig , pérdje , paard, paarden, paardje.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
paard , peerd , zelfstandig naamwoord , Paard. Zegswijze ’n mal peerd raaie, raar bezig zijn, een flater slaan. – Op ’t houge peerd raaie, royaal, verkwistend, boven zijn stand leven. – Te peerd komme en te voet gaan, aan lager wal raken. – ’t Raakt onder ’t peerd z’n buk, het raakt zoek of verloren, het is weggegooid geld. Eigenlijk gezegd van voer dat onder de buik van het paard belandt. – ’t Peerd van Kristus, schertsaanduiding voor een (r.k.) koster. – Hai is zô lui as ’t peerd van Kristus en dat was nag ’n ezel, hij is erbarmelijk lui. Meervoud peerde, in de zegswijze peerde en manne moete anspanne, katte en woive moete thuisbloive, eigenlijk paarden en mannen moeten hard werken, vrouwen en katten moeten thuisblijven in het algemeen: een man behoort te werken, de kost te verdienen, terwijl een vrouw thuis dient te blijven om voor de huishouding te zorgen. – Ouwe peerde moete ’t eerst of, o.a. gezegd door een oudere of bejaarde die vindt, dat hij best zwaar werk kan verrichten. – De peerde voor de wagen houwe, het bedrijf in stand houden, op de juiste wijze te werk gaan. – De peerde voor de wagen hewwe, het goed voor elkaar hebben, de wind in de zeilen hebben, een florerend bedrijf hebben. – Witte peerde hewwe veul stro nôdig, gezegd van veeleisende vrouwen die zeer veel (huishoud)geld nodig hebben. – Haal de peerde uit ’t land, maar je moete ze maar hewwe. 1. hoe kun je nu zonder hulpmiddelen of geld iets bereiken. 2. hoe kun je nu veren plukken van een kikker. Verkleinvorm peerdje, 1. Paardje. 2. Fooi cadeautje. Oorspronkelijk een koek in de vorm van een paardje. Zegswijze ’n wit peerdje trouwe, een veeleisende, verkwistende vrouw trouwen. – Ik hew gien peerdje (skeipie) skoit-geld, het geld groeit me niet op de rug.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
paard , paert , onzijdig , paert , paertje , paard; kletsmajoor. Dae maak ẹ paert kepot: die kletst je de oren van het hoofd. Doe bës ẹ gėk paert: je bent stapelgek. Doe bës van ẹ gėk paert gebeete: jij bent in een gekke bui. ’n Dóm paert rieë: onverstandig handelen. D
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
paard , pért , roepnaam voor het paard.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
paard , paerd , zoa gek as en paerd: hártstikke gek; ut keumt te paerd en giët te voot: âfgoan; en langdurrig probleem.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
paard , peerd , peerde, pere , paard.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
paard , peerd , pere , peerdtie , paard; * ziekte kump te peerd en giet te voet: ziek worden gaat snel, beter worden nooit snel genoeg.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
paard , pèerd , peerd, pièerd , 0 , pèerde, pèerden , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook peerd (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe), pièerd (Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. paard Man hef tegenwoordig een peerd meer as liefhebberij as veur het wark (Scho), Ik heb twee pèerde veur de wagen (Wijs), Een jong peerd veur de wagen en een old zwien in de tobbe, dan kuj verdan (Bco), Ik heb dörst as een peerd (Eco), Hij stelt zuk an as een maal peerd (Erf), Het peerd wat in de staart knuppen er bij verkoop op verliezen (Rol), (fig.) Hij spant het peerd achter de wagen komt te laat met iets (Bov), Hij is met het peerd op de loop west (Klv), ...hef met het wit peerd op loop zeten hij moet trouwen (Eev), Ze hebt het beste peerd van stal vergeten (Gas), Wat een dood op peerd een slome (Gas), Hij is zo gek as het peerd van Christus dom als een ezel (Eex), Een peerd van een wief grote vrouw (Zdw), Een gegeven peerd moej niet in de bek kieken (Sle), Hij hef een duur peerd op stal een pronkzieke vrouw (Hgv), Daor kan een bliend peerd nog gien kwaod doen er staat niets (Ruw), Hij is wel slim over het peerd tolden hij is verwaand (Vtm), Hij zit op het peerd en zöcht er naor zoekt bijv. naar de bril en heeft hem op (Row), Dan komp er sents een old pèerd van de stal neemt dominee een oude preek (wm), Man en peerd numen (Rol), Hij zit direkt op pèerd is snel kwaad (Sle), Hij is zo stark as een peerd (Bov), ...zwiet as een pèerd (Sle), ...warkt as een peerd (Bal), Hij zit hoge te peerd is verwaand (Bro), Zij hebt hum op peerd zet op de kast gejaagd (Anl), Hij hef een dom peerd bereden heeft dom gedaan (Mep), z. ook peerdtien 2. libel (Noord-Drenthe) Der vloog ain peerdje boven het wotter (Erf) 3. (vaak verkl.) steun aan de onderkant van de bedstee Pèerdties waren net zo lang as het bedde was en ze stunden op de vloeren [vloertegels]; de planken kwamen over de pèerdties (Sle), Met het schoonmaken kwamen de pèerdties oet de bedsteden en weurden ofbösseld (Oos), Der moet een nei peerd onder het bedde (Klv) 4. deel van het klinkstel, haakje op de klink Ik heb de klink van de deur zowat klaor, allèn het peerdtien möt er nog an (Sle), z. ook pèerdtieskram 5. deel van een klok Het pièerdtie op de riggelateur hamertje, dat op de veer slaat (Die), Het peerdtien van de klokke is uut esleten. As wij het gewicht optrekt, slat de klokke an ien stuk deur (Ruw) 6. deel van het schaakspel Het pièerd bij het schaken (Dwi) 7. voorwerp, waarmee de bagger wordt geslecht (Zuidoost-Drents veengebied), ook aol peerd genoemd (Dro) *Oen peerd en oen vrouwe meuj niet uutlienen; het peerd kriej mager weer en de vrouw dikke zwanger (Hol); Geert zat op peerd / Hup zee het peerd en weg was Geert spotvers (Nor); Achter in mien vaoders hof / Daor lig een aold peerd / Met de ribben umgekeerd / Is wel honderd daolders weerd van een omgeploegde akker (Rol); Van Möppelt tot Dwingel gruit de enters tut peerde er is een korte periode tussen de markten in Meppel en Dwingelo en toch proberen handelaren in Dwingelo hun enter als paard te verkopen (Zdw); Een olde kerel en een oold peerd hebt het zwiegen van mekaar leerd (Pdh); Het beste peerd strompelt wel is (Eex); Denken muj an een peerd overlaoten, die hef veul groter kop (Coe); Pièerden, die de haever verdient, kriegt ze neet (Die); Waor een peerd west hef, huuft een koe niet meer te kommen een paard vreet de zaak erg kaal (Coe); Het hinkende pèerd komp achteran gezegd als na bijv. een vergadering nog een collecte wordt gehouden (Oos); De beste peerde wordt op stal ezöcht je moet een vrouw niet van verre halen (Zdw); Ziekten koomt te peerd en gaot te voet komen snel en verdwijnen langzaam (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
paard , pèrd , paard. mv. peerd. verkl. perdje.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
paard , peerd , paard. Ie denken zeker det ik peertien skietgeld ebbe, of: ’k Eb gien peertien skietgeld (Kampen) ‘je moet niet denken dat ik het geld voor het weggeven heb’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
paard , pèèrd , zelfstandig naamwoord , spr: ’T kom te pèèrd èn ’t gao te voêt wèg. Het komt snel en het verdwijnt maar langzaam. Gezegd bij ziekte en andere ongemakken.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
paard , peerd , peertien , paard.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
paard , pérd , paard , Dé pérd van éij dé's 'n stéérek bist, die trèkt de burries zó'wa van de kaor af. Dat paard van jullie dat is een sterk beest, die trekt de berries zowat van de kar af.
Ziektes komme te pérd en gôn te voet. Ziekten komen te paard en vertrekken te voet. Ziekten zijn er zo, maar het duurt lang voor ze weg zijn.
Meervoud pàèrd. Die bèlze knolle zén schón zwaor pàèrd én ze zén ónnoemelek stéérk in't getûg. Die Belgische paarden zijn mooie zware paarden, ze zijn ontzettend sterk in het tuig.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
paard , peerd , zelfstandig naamwoord , et 1. paard 2. in een oold peerd bep. gereedschap in de veenderij: plank van zo’n 60-70 cm breed, aan een stok, om de veenspecie mee over het land te trekken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
paard , paerd , zelfstandig naamwoord , paerde , paertie, paerechie , 1. paard Een blind paerd kon daer nog gêên schae lôôpe Een blind paard kon daar nog geen schade aanrichten (bij gebrek aan inventaris) 2. houten bouwsel In de kelder onder in de besstee stong langs de buitemuur een houte stellaozie waer de onderlaoge oplagge; dat was ’t paerd In de kelder, onderin de bedstee, stond langs de buitenmuur een houten stelling (het paard) waarop de onderlagen lagen; ’t paerd achter de waoge spanne Achteraf vaststellen dat het anders gedaan had moeten worden; Die ziekte kom’ te paerd en gaot te voet Die ziekte heb je gauw te pakken, maar je komt er moeilijk van af; Trekke an een dôôd paerd Trekken aan iets dat erg vast zit; De beste paerde worre op stal gezocht De beste huwbare dochters worden bij hun moeder weggehaald; De paerde die de haever verdiene krijge ze niet Hard werken wordt meestal niet beloond
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
paard , përd , zelfstandig naamwoord, onzijdig , pêrd , pêrdsje , paard , përd Zw: Te pos en te përd: halsoverkop Zw: E sjtom përd riéje: een domheid begaan. Zw: Dao kömp gèi përd oét wiés: niemand Zw: Zoe sjtérk wie e përd Zw: Gaw op ze përd zitte: gauw boos worden Zw: Hônger wie e përd:. Zw: Zoe sjtom es 't përd van Slivvenhier en dat wäor 'nnen ëzel.; loes përd riéje bekijken (de zaak goed bekijken) e loes përd riéje; zoe sjtérk wie e përd sterk (zo sterk als een paard); zoe sjtérk wie e përd; e vrommes wie e përd vrouw (een potige vrouw); e vrommes wie e përd; gaw op ze përd zitte boos (gauw boos zijn) gaw op ze përd zitte VB: De hôfs mer éffe get te zegke wat 'm neet bevêlt of 'r zit al op ze përd.; eten (eten als een paard) vrëte wie e përd
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
paard , perd , peerd , perdje , paard
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
paard , pèèrd en kaar , paard en kar (wagen)
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
paard , pèèrd , paard.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
paard , perdje , paardje.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
paard , peerd , zelfstandig naamwoord , peertien , paard. Zie ook: knolle.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
paard , pèèrd , paard , as ’n bliend pèèrd = nergens op lettend- lot ’m nwoojt hellepe, want hij gaot as ’n bliend pèèrd te wèruk = laat hem nooit helpen, want hij let nergens op-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
paard , pèrd , pèèrd , paard , ’t Pèrd is èngespanne, we kanne gòn. Het paard is aangespannen, we kunnen gaan.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
paard , pèèrd , paard
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
paard , peerd , grote vrouw.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
paard , pèrd , péérd , zelfstandig naamwoord , paard (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland); péérd; paard (Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
paard , paerd , onzijdig , paerd , paerdje , paard , De bèste Pruus haet nog ei paerd gestoeale. Doe mós neet aan ei doead paerd trèkke: je moet niks onmogelijks doen. Doos(t) höbbe wie ei paerd. Ei blindj paerd kan gein sjaaj doon. Ei good paerd haet doezendj foute, ein gooj vrouw doezendj-en-ein. Ei paerd waat oppe luip geit, ei maedje waat op trouwe stuit en eine boer dae ein vaan dreugtj, zeen slecht tieënge te haoje: door een bepaalde bevlieging de werkelijkheid niet meer zien. Hae haet ei dóm paerd gereje: hij heeft een verkeerde beslissing genomen. Hae luugtj heller es ei paerd kan loupe: hij kan ongelooflijk liegen. M’n kan ei paerd neet loupendj beslaon: gezegd als iemand iets onmogelijks vraagt. Mieë leid höbbe es ei paerd kan drage. Op ’t paerd geboeare zeen: gezegd van iemand die o-benen heeft. Witte paerd höbbe väöl struue nuuedig: klasse kost geld. Zoea sterk wie ei paerd. Paerdje rieje: paardje rijden, op de knie laten wippen, terwijl het volgende liedje gezongen wordt: Hop, hop, hop mien paerdje dao is nemes thoes es oos kleine kindje det pastj op ’t hoes.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
paard , paerd , zelfstandig naamwoord , paerd , paertje , paard; wacht dich vaör het väörste van ein vrouw en het echelste van ein paerd – kijk uit voor de voorkant van een vrouw en de achterkant van een paard; kume wie ein aod paerd – overdreven zuchten en steunen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
paard , paerd , zelfstandig naamwoord, onzijdig , paerd , perdje , paard
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
paard , pèèrd , pèrd , zelfstandig naamwoord , pèrdje , "ook pèrd; paard; pèrd èn kèèr - paard en wagen; Dialectenquête 1879: 'n aauw pêrd (lage ê; vgl. 'gête' - geiten); 'n schoon pèrd; Hein Mandos, handschrift (1932): pèrd/ pèèrd; Kees & Bart (krantenrubriek - 1922-193?): paird; ...mar hij wou er 'ns uit - et beste peerd wil wel 'ns los in de waai loope! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939); Naarus (Bernard de Pont; Groot Tilburg; ca. 1940 - En draait oe filmke flink vort dan ziede rijke schoone ridders op prachtige pèrden mee gouwe harnassen en pieken, en die gaon perbeeren om bekare ut ’t zaodel te schoefelen. Pierre van Beek – We hebben lang gezocht naar een Nederlandse zegswijze, die overeenkwam met het opschrift van een Italiaans asbakje, dat op onze tafel prijkt. Dit luidt: ""Chinasce tondo non può morir quadro!"" Letterlijk vertaald wil dit zeggen: ""Wie rond geboren wordt, kan niet vierkant sterven."" In Tilburg heeft men er een eigen spreekwoord voor en wel het volgende: ""As ge as ezel geboren zijt, worde gin pèrd!"" De Tilburgse uitdrukking is - naar wij menen - evenwel toch iets enger in de betekenis omdat men er hier het gezegde gewoonlijk bezigt als men aan wil geven, dat iemand die arm is het in de regel wel blijft. Tevens wil men er wel mee aangeven dat het voor een gewoon man moeilijk valt hogerop te komen. (Tilburgse taalplastiek 11 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 17 april 1950); Cees Robben - ...over ’t perd (getild) (19560721); Cees Robben – Heej jouw perd verstaand..? Verstaand, dè weet ik nie.. Mar gist zit er in. (19800725); Cees Robben – ’n steeg perd (19830114); Cees Robben – Beter ’n aauw perd kepot as ’n jong bedörve... (19830819); Cees Robben – ’n Perd en ’n mèèd die ’t wit van d’r ôôgen laoten zien, daor moete nie mee aanlegge... (19840511) [Te veel intimiteit is verdacht]; Cees Robben – ’n Schôon perd.. (19861107); Lodewijk van den Bredevoort (Jo van Tilborg) Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? - 2006: - Hij stampte dan net as un kaoi pèrd, meej zen voeten, op de grond, wè as ons moeder de kaomer nog nie gedaon ha, enne hille stofwolk ten gevolge ha. De Wijs – Trouwde gij mee den auto of mee ’t pèrd? - En ik, ik wô gère mee ’t pèrd trouwe mar menne jongen zee: dûrfde dè? ik zeg: ikke wel mar ik waar me toch bang. (27-12-1968); Dirk Boutkan: (blz.97) hij trok et pèèrd òn zene stè(è)rt; Cees Robben: oover twee daog is et pèèrd kepot; Cees Robben: Heej jouw pèrd verstaand? Dè weet ik nie; en steeg pèrd; Pierre van Beek: en zuur pèèrd - ondeugend onbetrouwbaar paard; Et Lof wier ok wir ingevoerd, nie desse daor ons nòr toe gekreege ha, meej gin zeuve pèèrd. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); Weijnen, Dialectatlas van N.-Brab. (1952): nò de schòft spanneme et pèèrd vur de nuuw kèèr; WBD pèèrd; De Bont, Dialect v. Kempenland (1958): pärt, zelfstandig naamwoord o. 'perd' - paard; Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PÈÈRD (Kemp. ook pjèèd en péäd), vklw. perdje(n), pjedje(n) en pèèrdeke(n) pjèreke(n); mrv. pjèèr in de Kemp. Paard, Fr. cheval. Uitdrukkingen; Kubke Kladder - Uit 't klokhuis van Brabant 1 - Nieuwe Tilburgsche Courant 9 oktober 1929: Hoop op beterschap bestaot er nie want as ge as ezel geboren zijt, worde toch nooit 'n pèrd. Pierre van Beek: 'Beeter en aaw pèèrd kepòt as en jóng ooverkoot', zei de oude boer die meende dat er 'aan hem niet meer zoveel verbeurd was (er dus met hem - bij eventueel overlijden - niet veel verloren ging.); Van Beek - ""Het is wat te zeggen, as ge met 'n oud perd moet eggen"", 't is moeilijk met slecht of oud gereedschap te werken. (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959); Cees Robben: Beeter en aaw pèrd kepòt as en jong bedörve; en pèrd èn en mèèd; Frans Verbunt: et ging verkeerd, zeej den boer, et pèèrd ging kepot èn et wèèf wier beeter; Frans Verbunt: et maogerste pèèrd steeke de blèndaoze et hardst; Frans Verbunt: en blènd pèèrd kan er nòg gin schaoj doen; Frans Verbunt: en pèèrd zónder voerman - een weduwnaar; Frans Verbunt: van wèèrke gòn de biste pèèrde kepòt, èn die hèbbe nòg wèl èèzer ónder der voete; Miep Mandos, Aantekeningen Brab. Spreekw.: Beeter en aaw pèèrd kepòt as en jóng bedörve. Miep Mandos, Aantekeningen Brab. Spreekw.: En vrouwehaand èn en pèèrdetaand meuge nie stilstaon. Miep Mandos, Aantekeningen Brab. Spreekw.: Bèdehaand as en vrouwehaand èn en pèèrdetaand. Miep Mandos, Aantekeningen Brab. Spreekw.: As ge as eezel geboore zèèt, wòrde gin pèrd. Miep Mandos, Aantekeningen Brab. Spreekw.: De krib moet nie nòr et pèèrd koome. Miep Mandos, Aantekeningen Brab. Spreekw.: En pèèrd en enen hónd, die hinkt van ene stront; Brabantse Spreekwoorden, Mandos: et maogerste pèrd steeke de blèndaozen et hardst (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1972) - de armsten hebben het het hardst te verduren; Brabantse Spreekwoorden, Mandos: beeter en aaw pèrd muug gemòkt/ versleete / ooverkoot, as en jóng bedörve ('74) - wordt humoristisch gebruikt m.b.t. mensen en werk; Zie Vromans: Een jubilerend oud maar schoon paard, in 'Taalverandering in Nederlandse dialekten', blz.192. Brabantse Spreekwoorden, Mandos: den êenen maag en pèrd steele èn den aandere nòg nie oover de hèg kèèke - (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1971) variant : nòg nie óp stal kèèke; Brabantse Spreekwoorden, Mandos: en goej pèrd wòrdt nie gemèrt (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1969) - en goed bekend staand meisje gaat niet op pad om een vrijer; Brabantse Spreekwoorden, Mandos: en pèrd zónder voerman (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1970) - een weduwnaar; Brabantse Spreekwoorden, Mandos: ik dòcht dègge en pèrd gescheeten hadt èn dègge dòróp òn kwaamt rije (Kn '50) - plagerij tegen iemand die lang op de WC gezeten heeft. Brabantse Spreekwoorden, Mandos: zèlfs en pèrd valt nòg wel, al heetie vier bêen (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1972) – iedereen maakt wel eens een fout; Brabantse Spreekwoorden, Mandos: zó stóm zèèn ast pèrd van O.L.Heer (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1974); Cees Robben: teegen en pèèrd kunde toch nie gaope; Pierre van Beek: pèèrd zónder voerman - weduwnaar; Pierre van Beek: zó dóm as et pèèrd van Onzen Lieven Heer (dat was een ezel) (Tilburgse Taalplastiek 740125); Pierre van Beek: meej et pèèrd van Sint-Fransiskus - te voet; Henk van Rijen: den êene maag et pèèrd wèghaole èn den aandere nog nie in de stal kèèke – de een mag alles en de ander niets; Spotternij; Informant Toine Raaijmakers: Van een gekke naam: Jè, zó hiet et pèèrd van Vekastere ôok. [Vekastere = Van Casteren, lange tijd in Tilburg het meest gekende vervoers- dan wel verhuisbedrijf met paard en wagen]; Soms kwaame ze van de firma van Casteren meej ene grôote dichte pèèrdewaoge waor van die forse Belze pèèrde vurliepe, en om de wiele zaate van die èèzere baande heene, as die dur de straot reeje dan stonde bij ons in de keuke de potte op et rek te rammele. En as die pèèrde van aachtere iets hadde laote valle was er ene buurman die dè metêen op kwaam scheppe want dè was goed vur z’n rôoze zeetie dan. (Nel Timmermans; Wètter ammòl òn de deur komt; CuBra; 200?); Loknaam; WBD pèèrd, pèrd, (Hasselt:) blès - lok-/roepnamen v.h. paard . ; pèrdje; verkleinwoord; paardje; Dialectenquête 1879: perdje; Pierre van Beek: Op zen pèrdje zitte - boos zijn (Tilburgse Taalplastiek 740125); Wim van Boxtel: De Kermis; ; Gif mèn mar de kermis; vol leut en plezier. Ik beet al te hostig; in 'n schuimend glas bier. ; (...); ; Gif mèn mar de kermis; 'n kiendje dè kraait. Dè opt houten pèrdje; nor z'n moederke zwaait. ; Uit: Brabants Bont; 1979; WBD klèn pèrdje, veuletje - vleinaam van het veulen; WBD pèrdje, veule, hanske, (Hasselt) pòlleke - lok-/roepnaam van het veulen; WBD pèrdje, hè jonge - vleinamen v.h. paard; WBD pèrdje (II:970) - paardje, wip: onderdeel v.e. getouw"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
paard , paerd , paerd , párdje , paard
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal