elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: opwarmen

opwarmen , opwaarm , [werkwoord] , opwarmen. Opwaarmd eten Spr. Opwaarmde brij smoakt nait lekker = je moet geen ouwe koeien uit de sloot halen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
opwarmen , opwerme , wermpde op, haet of is opgewermp , opwarmen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
opwarmen , opwarmen , zwak werkwoord, overgankelijk , Var. als bij warm = opwarmen Die soep moej zölf mar even opwarmen (Pdh), Ik zal dat prakkie nog even opwaarmen (Anl)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
opwarmen , opwèèrmen , opwarmen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
opwarmen , ôpwèèreme , opwarmen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
opwarmen , opwärmen , werkwoord , opwarmen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
opwarmen , ópwèrme , opwarmen
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal