Woord: opstal
opstal , opstal , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vroeger ook onzijdig. Zie de wdbb. || Mits dat die het opstal en de plaats daar de oude sluys nu leyt sal hebben en houden in eygendom, Hs. (a° 1731), archief v. Wormerveer. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
opstal , òòstal
, noodstal, hoefstal. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |