Woord: opschudden
opschudden , opschudden , [werkwoord]
, 1 opschudden. ‘t Ber opschudden.; 2 opschudding. Der was n haile opschudden. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
opschudden , opsjödde
, sjötde op, haet of is opgesjöt , koffie zetten. Ich zal dich ëns ’nen drielöödigger opsjödde: ik zal een sterke kop koffie voor je zetten. Eeme de kaffee opsjödde: iemand onderhanden nemen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
opschudden , ópschudde
, de koffie ópschudde: koffie zette. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
opschudden , opschudden , zwak werkwoord, overgankelijk
, opschudden Gao do even die legge opschudden (Pdh), Aj de erpels opschudt, bloemt ze zo mooi (Hijk), Ik gao het bedde opschudden (Die), Dat heui moet opschud worden (Twe), We moet het loof van de eerpels opschudden (Zey) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
opschudden , opschudden
, opmaken. de bedden opschudden, de bedden opmaken. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
opschudden , [opschudden ] , opsjödde
, 1. opschudden 2. zetten , Höbs se de kösses good opgesjödj? Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
opschudden , opsjödde , werkwoord
, sjödtj op, sjödjdje op, opgesjödj , 1. opschudden (kussens) 2. kóffie opsjödde – koffie zetten (Duits: aufschütten – bijgieten, bijvullen) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
opschudden , opschödde , werkwoord
, schödtj op, schödje op, opgeschódj , opschenken, opschudden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |