Woord: oproepen
oproepen , oproupen , [werkwoord]
, oproepen. In gelovige taal: Voader wör oproupen = ‘t uur van zijn dood was gekomen. Vergelijk opnemen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
oproepen , oproupm
, Oproepen, Opgeroepen worden voor de tora. Iedere sjabbatochtend worden minimaal 7 meerderjarige joden “oproupm”, om op de verhoging in de synagoge (het Almemor) naast de voorlezer (de BALKOURE) het lajenen van de tora van nabij te volgen. Eerst de Cohen, dan de Leviet en vervolgens 5 “gewone” joden. Ze hebm mie vandoage nait oproupm. Vergeetn joe mie nait straks op te roupm, ik heb mörn joartied van pabbe en wol geern ’n jizkor moakn lòtn. Degene die werd opgeroepen kon ook vrienden en verwanten ’n miesjebeireg laten “maken”, waarvoor hij dan een gift sjnooderde. Afgeleid van SJENADAR = die beloofd heeft. Bron: Meijer, J. (1984). Tolk van ’t Olle Volk – Joods Supplement op het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Heemstede |
oproepen , oproepen , sterk werkwoord, overgankelijk
, oproepen Hij wör oproupen veur de deinst (Row), Hie wordt oprooupen; hie mot in hoes kommen (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
oproepen , oproepen
, wakker maken. hoe laot moet ik oe oproepen?, hoe laat moet ik je wekken? Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
oproepen , oprope , werkwoord
, wekken , (zie 'roepen') VB: Roop mich op öm zês oor, ik môt d'n trèin van haf aach hebbe. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
oproepen , ôproepe
, wakker maken Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |