elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ontig

ontig , ontieg , ontiederig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , (Kop van Drenthe, Veenkoloniën). Ook ontiederig (Zuidwest-Drenthe, noord) = vies, smerig Dat aanrecht zag er ontieg oet (Ros), Hij zöt er ontiederig uut, hij is te vies um an te pakken (Wsv), Ontiege praoties, ontieg volk (N:Zuidwest-Drenthe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ontig , ontig , ongepast, onbehoorlijk.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
ontig , ôntig , ongepast
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
ontig , ontig , goor, onverzorgd. in de uitdrukking “’n ontige was”, “een gore was”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal