Woord: nippig
nippig , nippig
, barsch, vinnig. , Hij sprak nippig. Dat is een nippig ding van een meisje voor een bits meisje. Van nippen. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
nippig , nippig
, haastig, kortaf. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
nippig , nippeg , bijvoeglijk naamwoord
, lichtgeraakt (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
nippig , neppig , bijvoeglijk naamwoord
, nijdig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeƫ Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |