Woord: nauwen
nauwen , nauwen , zwak werkwoord
, vgl. een zegsw. op grauwen. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
nauwen , naûwe
, dringend zijn ’t naûwt ’r! Het is dringend!; ’t Naûwt ’r niks. Het heeft geen haast. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
nauwen , naauwen
, er is grote drukte, haast of levendigheid. 't naauwt 'r, men is er zeer druk; ook: er wordt hevig getwist. zie ook spannen. dè naauwt ‘r niks, dat heeft geen haast. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
nauwen , naauwe , werkwoord
, spr: Daor naauwet nogal. Daar heerst spanning door bv. ruzie. bw - ternauwernood. ’T naauw t’r nogal. Het is op het nippertje. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
nauwen , naauwe
, spannen , Ut zal'ler wél'les naauwe meej zóó'n gróót hûshaauwe, 'r kömt nogal wa bè kiike. Het zal er wel eens spannen, met zo'n groot gezin, er komt heel wat bij kijken. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
nauwen , nèèwe
, krap zitten (in geld), nauwen, spannen. , Wor ’t nèèwt, den duujvel snèèwt. Waar het nauwt, de duivel snauwt. Waar weinig geld is, zal geruzied worden. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
nauwen , naawe , zwak werkwoord
, naawe - naawde - genaawd , "nauwen, spannen, nijpen, erop aankomen; Cees Robben – ’t Begienter te naauwe... (19691010); Cees Robben – [Man spreekt] Ik ben thuis den baos.. Mar as ’t er naauwt is ons vrouw den baos... Mar as ’t er naauwt en wedernaauwt, dan ben ik den baos... [Dan heb ik hetlaatste woord...] (19811113) Robben voegde aan deze prent een voetnoot toe: ’t naauwt er = ’t spant er – wedernaauwt: ’t spant er heel erg. Henk van Rijen: naaw naaw et er - nu gaat het spannen; CiT (104) 'Naaw nawet er' - nu spant het er; Haor naawe - spannen; Antw. NAUWEN ww.onp. - Nijpen, gevaarlek worden. (Ook in Mnl.); Hoeufft: NAAUWEN voor benaauwen. B.v. Niemand weet waar het naauwt. A.P. de Bont: na.we(n), zw. onpers. ww. naauwen - nauwen, ""het aanwezig zijn van groote drukte, haast of levendigheid"" (Brabantius): 'Et naawt er' - men is er zeer druk, zeer gehaast; ook: er wordt hevig getwist. Jan Naaijkens, Dè's Biks: naawe ww - spannen: 't naawt erom - 't is 'n dubbeltje op z'n kant; Hees 't naawt (VIII:11)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |