elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: nacht

nacht , nacht , Bekend is het, dat de oude Germanen, Batavieren en Galliërs den tijd bij nachten, niet bij dagen rekenden. Vele sporen daarvan zijn nog in de middeleeuwen en daarna te vinden; maar mij staat niet voor een zoo laat voorbeeld gevonden te hebben als in het afschrift voor de stad Breda der blijde inkomst van Carel en Philips als Hertogen van Braband, alwaar gezegd wordt: “en off by onsen Schouthet ende Wethouderen onser stad van Antwerpen ten tyde synde die voors. mercte om eenige saken eenen redelyken tydt verlenght worde van 14 naghten of daar onder so geloven (d.i. beloven) wy dieselve mercten in den voors. verlengen alsoo vry te houden en te doen houden enz.” Het zal toch wel geene navolging zijn van het Engelsche fortnight, ’twelk nog in dagelijksch gebruik is.
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
nacht , nacht , mannelijk , nächte , nacht; ’s nachens, des nachts.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
nacht , nacht , mannelijk, vrouwelijk , nächte , nacht; ’s nachtens, des nachts.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
nacht , nachs , zie: oavens.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
nacht , nacht , Vergelijking: kwoad as de nacht, zooveel als: scherp, vinnig, bits van aard. Vgl. spin, en zie ook: huilen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
nacht , nacht , nach , De uitdrukking: ʼt Is nach (glad nach) met ʼm, beteekent: ʼt is narigheid met hem, hij verkeert in een ellendigen toestand.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
nacht , nacht , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zie de wdbb. – De afscheidsgroet des avonds is naach-genaach (nacht, goê-nacht), zeer gerekt en zangerig uitgesproken. || Nou, dag Trijn, dag Piet! Naach-genaach, hoor! – Vgl. dag.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
nacht , nachs , zie: oavens .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
nacht , nacht , zie huilen *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
nacht , nacht , nach , De uitdrukking: ʼt Is nach (glad nach) met ʼm, beteekent: ʼt is narigheid met hem, hij verkeert in een ellendigen toestand.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
nacht , nacht , mannelijk , nächte , nacht. ’s Nachtens: des nachts
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
nacht , snachtens , zie: nacht
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
nacht , nacht ,   ,   , een nacht overgeven, een nacht de haringvleet niet buiten hebben. Is dit het geval, zonder dat de verwachte storm komt, dan is het een vervalle nachtje. Zie kwarrelnacht, een nacht met stille, omloopende, van richting veranderende winden.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
nacht , naacht , [zelfstandig naamwoord] , nacht. || 's naachs; naachtkander; nacht
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
nacht , nacht , [zelfstandig naamwoord] , Stad, Hogeland en Westerkwartier naacht; mv. nachten, naachten; Westerwolde nachte. ‘s Nachts; Westerkwartier naachs. Hai kikt zo kwoad, zo swaart as de nacht. Dat scheelt zoveul as nacht en dag. Nacht, Freerk! = wel te rusten, F. Zo ook: nacht mitnander, nachtsoam. - Bie nacht en ontied. Zie van nacht en nachts. Bie nacht bin ale katjes graauw.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
nacht , nach , zelfstandig naamwoord, mannelijk , nachn , nachjen , nacht; ’s naches, des nachts
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
nacht , snaches , bijwoord , ’s nachts
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
nacht , snaags , ’s nachts.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
nacht , nacht , De technische term voor het einde van de dag. Als kriterium gold (geldt) het zien van drie sterren. Die men weer eens niet mocht tellen. In sjoel gaf “het begin van nacht” wel aanleiding tot heftige meningsverschillen. NACHT MOAKN = het gebed uitspreken, dat op zaterdagavond een einde maakt aan de sjabbat. Ook HAWDOLE MOAKN.
Bron: Meijer, J. (1984). Tolk van ’t Olle Volk – Joods Supplement op het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Heemstede
nacht , nacht , groet, goedenacht. | Nacht, ’oor, sleip maar lekker.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
nacht , nach , mannelijk , nachte , nėchske , nacht.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
nacht , snaachs , in de nacht.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
nacht , nächie , nachtje.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
nacht , nacht , naacht, ’s nachts, ’s nas, ’s naas , 0 , nachten , Ook naacht (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord). De uitspraak van ’s nachts is vaak ’s nas of ’s naas = 1. nacht Hij is dag en nacht veur heur in touw (Erf), Hij was bie nacht en ontie an de pad (Bco), Daegs giet het wel, maar ’s naachts hef hij vaeke piene (Vle), ’s Nachens slaop ik (Pes), Zo duuster, ...zwart (Hol), ...donker (Eev), ...gierig (Nsch), ...brutaol (Hijk) as de nacht (Twe), Ik zie der tegenop as de nacht erg (Pdh), Ik wil der nog een nacht over slaopen bedenktijd hebben (And), Hie giet niet over ien nacht ies (Oos), Nacht kinder welterusten (Sle) 2. in ’t nacht komende nacht (niet Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied), Het zal ’t nacht wel vriezen, want de locht is aordig helder (Bro) 3. oppervlaktemaat (dc) ‘2¼ nacht waardeel of nagenoeg 30 bunders heidegrond en turfveen in de feitelijk verdeelde markt van Elp’ (dc) *Aj ’s nachts vissen, moei overdag de netten dreugen je moet de gevolgen van je daden dragen (Zuv); De nacht is veur het ongedierte, christenvolk lig dan op bedde (Zdw); Nacht pa, nacht moe / Eerst pissen in de pot en dan naor bedde toe (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
nacht , naacht , nacht.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
nacht , nacht , nacht. ’s Nachs, ’s nachens (Kampen) ‘’s nachts’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
nacht , ’s nachns , ’s nachts. ’s Nachns gunk hie der altied op uut.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
nacht , nach , nâchien , nacht. Nog twee nâchies slaopm en dan bink jaoreg.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
nacht , snaachts , ‘s nachts , Snaachs moet'te slaope anders is't nie goed, dan lig'de ammel mér te draoje. 's Nachts moet je slapen anders is het niet goed, dan lig je almaar te woelen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
nacht , naacht , zelfstandig naamwoord , de; nacht
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
nacht , naach , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , naachte , néchske , nacht , VB: Dao môt ich nog 'ns e néchske uüver sjlaope. Zw: Goje naach: wel te rusten Zw: (schertsend tegen iemand die erg hoest): Nog eng kaw naach en de bis t'r gewès. Zw: Haaf naach: midden in de nacht.; sjnaas nachts ('s nachts) sjnaas VB: Vreuger goûnge ze sjnaas op d'n das.; naach, dis naach vannacht dis naach VB: Dis naach hèt 't versjrikkelik ge-oonwèrd en gerëngeld.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
nacht , naacht , nacht
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
nacht , naacht , nacht.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
nacht , nachens , bijwoord , ‘s nachens, ‘s nachts.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
nacht , nacht , zelfstandig naamwoord , nacht.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
nacht , snaachs , s nachts
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
nacht , nâcht , snâchs , nacht, ’s nachts
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
nacht , nach , nacht, ook in samenstellingen (hieronder steeds gespeld als nacht); ’s nachens, ’s nachts.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
nacht , tenaacht , bijwoord , vannacht (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
nacht , nach , nacht , vrouwelijk , nachte , nechske , nacht , Nog twieë nechskes slaope den is ’t Sinterklaos. Zoea lieëlik wie de nach(t).
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
nacht , nawt , nawcht , zelfstandig naamwoord, mannelijk , naw(ch)te , naw(ch)tje , (Ospels) nacht
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
nacht , snaachs , bijwoord , 's nachts; Audio-opname 1978 – “..èn schaope nèt as in den orlòg, wiere zak zègge schaopen ok geslacht…èn nuchtere kalleve zak zègge, kalleve die zak zègge nèt snaachs geboore waare!” (Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013); – Nee bruur, slaope doen we snaachs... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990); – Vur snaags hamme AaBee. Wolle deekes. Goed vur teege de rimmetiek. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
nacht , naacht , nachje , zelfstandig naamwoord , nacht; Kees en Bart: ginnen êenen naacht rust; Den aovond komt, daornao de naacht; die over oe valt mee alle maacht; (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Vesperklokke’, 1938); Cees Robben: ene kaawe naacht; et zal te naacht gin drie uur wòrre; Cees Robben: wij hèbbe vannaacht meej vèèf man gewòkt; Cees Robben: 'Ik heb van hil den naacht nog gin ôog dicht gedaon'; Et leuke waar dè die naachtmis meej Kerstmis, ôk echt ’s naachts wier gedaon.(Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Ridderverhaole wieren er verteld. Ik vond dè aaltij héél spannend, veural asse bij naacht en ontij afspeulde en meej gierende störmen gepaord gingen.(Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
nacht , nach , nachte , nechske , nacht
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal