elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: nabij

nabij , [zuinig zijn] , naobij gaon , zuinig zijn.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
nabij , noabie , nabij; ’t komt ’r noa bie = ’t is nabijkomend, weinig verschillend.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
nabij , noabie , [bijwoord] , nabij. Ik kin hom van noabie.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
nabij , naobie , nabij.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
nabij , naobij , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. dichtbij Ze bint naobij in de femilie (Hol), Die dunderslag was naobij (Nor) 2. gierig (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) Hij is aordig naobij, ...van naobij (Hgv), Nabij gaan zuinig zijn (dva) 3. berekenend, slim (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) Hij is goed naobij, ie kriegt hum niet te grazen (Flu), Die rekent nogal naobij en altied op hum an (Geb) 4. bij de hand (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Dat kind is goed naobij (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
nabij , nòbij , nabij.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
nabij , naobi’j , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, voorzetsel , niet ver verwijderd, nabij, dichtbij dicht bij
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
nabij , nôbè , nabij
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
nabij , naobi’j , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, voorzetsel , 1. nabij, dichtbij gelegen, niet ver verwijderd; 2. dichtbij.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
nabij , nobbèij , nabij, dichtbij
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
nabij , naobie , nabij, ongeveer , Óm en naobie twieëhóngerd: ongeveer tweehonderd.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal