Woord: naaister
naaister , [vrouw die naait] , neester
, naaister, Gron. naister. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
naaister , nèister , vrouwelijk
, naaister. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
naaister , neestĕr
, naaister. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
naaister , neister
, naaister. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
naaister , neeister , vrouwelijk
, naaister Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
naaister , nijster , naaister , [zelfstandig naamwoord]
, 1 naaister.; 2 een meisje, dat een paar dagen op bezoek is. , (Westerwolde) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
naaister , neesje , vrouwelijk
, neesjes , naaister, zie ook: flikmamzel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
naaister , nèjster
, naaister, vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van klêdingstukken. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
naaister , neister
, naaister. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
naaister , nèeister , 0
, nèeisters , Var. als bij nèeien = 1. naaister De neister komt murgen ok. Ik zal het goed even bij mekaor zeuken dat lapt worden mot (Dro) 2. schrijvertje, Gyrinus natator (Zuidoost-Drents veengebied) In törfkoelen zaten altied veule naaisterties op het water (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
naaister , naejster
, naaister. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
naaister , neister
, (verstel)naaister Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
naaister , nèèjster
, naaister. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
naaister , ni’jster , zelfstandig naamwoord
, de; naaister Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
naaister , nèìjster
, naaister Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
naaister , neister , zelfstandig naamwoord
, naaister. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
naaister , nèèjster
, naaister Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
naaister , nejster , vrouwelijk
, naaister , Vreuger kwaam geregeldj ein nejster aan hoes! Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
naaister , nejster , zelfstandig naamwoord
, nejsters , nejsterke , naaister; ein fien nejster – een naaister die heel precies werkt, die heel speciale jurken kan naaien; Sint Gertroed, die gooj broêd, bluësjtj de snieder en de nejster de kaes oêt – vanaf Sint Gertrudis (17 maart) hebben de kleermaker en de naaister geen kaars meer nodig omdat de dagen dan gaan lengen zie ook hoesnejster Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
naaister , nejster , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, nejsters , nejsterke , naaister Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
naaister , naojster , zelfstandig naamwoord
, naaister Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
naaister , neister
, neisters , neisterke , naaister Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |