elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: muur

muur , mier , muur, murik. Ook walg.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
muur , mîre , mü̂re , vrouwelijk , een soort onkruid (stellaria); muur, muurbloem.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
muur , mier , miere , In Groningen en Drente de gewone of tamme spurrie, Spergula Sativa. Wordt wel op de hooge venen uitgezaaid op uitgeboekweit land en daarmee twee jaren lang beteeld. v. Hall Neerl. Plantensch. bl. 33. – Ook een onkruid, ook arf geheeten, de kruipende mier; Oostfriesch mîre, mîr, arf, arve = vogelgras, stellaria, Hoogduitsch Hühnerkraut; Holsteinsch huhnerschwarm, daar hoenders het gaarne eten; elders ook: hoenderbeet, erf, vogelkruid. – Vergelijking: arm as ’n mier = doodarm. Vgl. v. Dale: artt. mier 3, en miere; zie ook: arf.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
muur , muur , Vergelijkingen: da’s zoo vast as ’n muur (= as ’n hoes) = dat staat vast, daaraan wordt niets veranderd, dat gaat door; wit as de muur = doodsbleek, van schrik.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
muur , muurt , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zekere plant met witte en rode bloempjes; elders muur, murik of mier geheten.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
muur , mier* , vergel. bij v. Dale. mier (3) en miere.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
muur , muurĕ , muur.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
muur , miere , soort onkruid. brůůne miere: hondsstruisgras
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
muur , můůren , wollegras
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
muur , aarve , [zelfstandig naamwoord] , witte muur of mier, onkruid; stellaria media. || bloumkemier; mier , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
muur , miere , mier , [zelfstandig naamwoord] , 1 muur, murik (stellaria media), algemeen onkruid, aan kippen en kanaries gevoerd; in Westerwolde aarf.; 2 blaauwe mier. || blaauwe mier
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
muur , muur , mure , [zelfstandig naamwoord] , 1 muur. Mit kòp tegen muur lopen. Zo vaast as n muur. Wit as ‘t kaalk van de muur, gezegd bij plotselinge schrik. Muren bounen, schrobben.; 2 De Stadswal. Vandaar o.a. de Muurstroade.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
muur , miere , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , muur, plant
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
muur , muure , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , muurn , muurkn , muur
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
muur , mure , Âchter de vier mure in huis.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
muur , mier , miere , witte muur (onkruid)
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
muur , muur , zelfstandig naamwoord , Ook: mierik, Zie murik.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
muur , mier , mannelijk, vrouwelijk , mierke , muur, Stellaria media.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
muur , moer , vrouwelijk , moere , murke , muur. “Loup mit diene kop taengen ’n moer, dan vuilste ’t”: wordt gezegd, als iemand niet naar goede raad wil luisteren.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
muur , meer , miër , ónkroêd, duk gebroekt as knarievoor.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
muur , muu:r , muu:r óptrékke, muur al metselend opbouwen; muu:r stutte, muur onderschragen met een stut of schoor.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
muur , mier , zelfstandig naamwoord , muur. 1. Mier is een klein, groen plantje met witte stervormige bloempjes (Stellaria media). Lekkernij voor vogeltjes. Een der meest voorkomende onkruiden.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
muur , muurt , zelfstandig naamwoord , sterremuur (KRS: Hout) Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 93) en de Krimpenerwaard (Van der Ent 1988, p. 80). De t aan het eind is hypercorrect; zie hoofdstuk 2, punt B.4.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
muur , mure , muur.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
muur , mier , miere, muur , 0 , Ook miere (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe), muur (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = vogelmuur, Stellaria media Wat hew van ’t jaor een mier in de erpel! (Sti)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
muur , muur , mure , 0 , muren , Ook mure (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe) = 1. muur Muren wuurden vroger met zand en kalk metseld (Scho), De muur stiet oet ’t schrang (Gro), (fig.) Hij wil mit de kop deur de mure lopen wil teveel (Mep), Hie is met de kop tegen de muur lopen heeft zijn hoofd gestoten (Anl), Wat is dat een houk oet de muur een slome (Gas) 2. wand Vroger zetten ze de stoelen altied an de mure langs (Hgv), Dat is een mooie foto, door an de mure (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
muur , miér , muur, een plantensoort.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
muur , mure , muur
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
muur , muure , muurtien , muur.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
muur , mure , zelfstandig naamwoord , de; muur
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
muur , mier , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , muur , (bep. onkruid) mier VB: Kenäories zién weeld op mier.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
muur , moer , zelfstandig naamwoord, mannelijk , mör , mörke , muur , VB: 'nne Brikke moer, 'nne mélger moer.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
muur , mure , zelfstandig naamwoord , muur.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
muur , mure , zelfstandig naamwoord , muur, onkruid (stellaria media) (plant).
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
muur , muur , muure, muurt , 1. (vogel)muur (stellaria media) moere, (Elburg) ; 2. gewone vogelmelk (ornithogalum umbellatum).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
muur , mier , miert , zelfstandig naamwoord , vogelmuur (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Land van Cuijk);miert; vogelmuur (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
muur , moor , (moo~r) , vrouwelijk , more , meurke , muur , Ein steinse moor.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
muur , mr , mier , (sterre)muur, vogelmuur (Stellaria media)(een soort onkruid)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
muur , mr , moer , zelfstandig naamwoord , moere , muurke , muur; zoeë bleik/wit es/wie de mr – zo wit als een lijk
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
muur , meer , zelfstandig naamwoord, mannelijk , murik; mieër (Weerts (stadweerts)) murik
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
muur , moor , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , more , meurke , muur
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
muur , muur , muurke , zelfstandig naamwoord , muur; De Wijs – Wè, de hôôge C zingen, des mar ’n stukske alfabet, de kalk môt van de muure (27-12-1968); WBD muurplaot - balk of plaat die plat op de buitenmuur van de lange gevel ligt. WBD muurke - tasmuurtje (laag wandje, meest van hout of vlechtwerk, dat de scheiding vormt tussen dorsvloer en tasruimte) - 'muur' met lange uu, 'muurke' met korte uu
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
muur , maor , muur
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +
muur , mie~r , muur (onkruid)
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal