elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: mondvol

mondvol , [kleine hoeveelheid] , móffel , mondvol, beet. verkl. muffelke.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
mondvol , môffel , mond vol
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
mondvol , môôsfol , mondvol.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
mondvol , môôfel , slok, een mondvol , agge dost et dan bende meej ne môôfel waoter al jil blij = als je dorst hebt dan ben je met een slok water al heel blij-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
mondvol , moffel , zelfstandig naamwoord , mondvol (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
mondvol , moffel , zelfstandig naamwoord , WBD III.4.4:278 'moffel' = mondvol
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal