elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: middag

middag , middag , mannelijk , "middagmaal of middageten. Men zegt: Ik ga naar den middag; wij zullen aan den middag gaan, wat beteekent: Ik ga naar ’t middagmaal; wij zullen beginn
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
middag , middêg , In de Ommelanden wordt de a in: middag toonloos, zoodat het laatste deel niet meer dan een achtervoegsel is gebleven. – t’middêg (te middag) = heden middag; dat ken we ’t middêg wel doun = dat (werk) kunnen wij wel tot den namiddag uitstellen; (vgl. tóavent); middêg op middêg = elken middag, nl. bij of onder het middagmaal. Vgl. bramsel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
Middag , Middag , eene der onderdeelen van het oude Hunsegoo, waarschijnlijk omdat het ten zuiden van het overige Hunsegoo was gelegen of het zuidelijk deel daarvan uitmaakte. Het bestond uit 9 kerkdorpen: Hoogkerk, Leegkerk, Dorkwerd, Wierum, Oostum, Garnwerd, Ezinge, Feerwerd en Aduard. Thans vormt Middag het Oostelijk Westerkwartier. (Dr. Acker Stratingh, Aloude Staat II, bl. 119. – Middagsterdeel ook naam van een Onderwijzers-Gezelschap.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
middag , middag , zelfstandig naamwoord, mannelijk , zie smiddes op dag.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
Middag , Middag* , vormt thans het oostelijke Westerkwartier.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
middag , middegs , zie: oavens .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
middag , middach , 1) middagmaal; hej dĕ middach al op; 2) twaalf uur; veur dĕ middach, nao dĕ middag.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
middag , mirreg , mannelijk , middag (twaalf uur). vån mirreg: van middag. ’s middäängs: des middags
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
middag , middag , middeg , [zelfstandig naamwoord] , Vanmiddag (toekomst): ik zel joe vanmiddag helpen; dan ook ‘t middag, Westerkwartier te mirreg. Van middag (verleden): ik heb ‘t van middag zain. ‘s Middags is e oet; zie oavend. Om middag werd van ouds de hoofdmaaltijd gebruikt. Vandaar ‘t spreukje: Oavend en mörn wat, ‘s Middags zat.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
middag , mirreg , [zelfstandig naamwoord] , middag. Mv. mirregs. Tegen 2 uur begint de nommirreg. Mirregs = ‘s middags. || middag , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
middag , smiddes , ’s middags. Smèês zie’k duk thuus. Mar smiddes en saoves zie’k duk weg. En snaags af en toe. ’s morgens ben ik vaak thuis. Maar ’s middags vaak weg. En ’s nachts soms.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
middag , smiddes ,  middes , bijwoord , ’s Middags. Dialectische variant middes. | Hai doet middes altoid ’n tokkie.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
middag , middeg , zelfstandig naamwoord , Middag.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
middag , middich , middẹch , mannelijk , middag; middagmaal. Oppẹ middẹch kómme: komen dineren. Ich höb noch geine middich gat: ik heb nog niet gegeten.; middẹch
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
middag , smiddes , in de middag.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
middag , smiddegs , ’s middags.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
middag , middag , 0 , 1. middag Tegen de middag kwam de zun pas (Vri), Hij kan ontholden van twaalf uur tot de middag hij onthoudt slecht (Row), Hij is achter (Pei), ...achter in (Dro), ...nao (Uff), ...over de middag hij wordt oud (Man) 2. middageten, warme maaltijd Wij doet de middag wal in hoes en dan komt wij (Sle), Wij èet vanaovend middag (Hgv), Die, die komp altied achter de middag te laat (Hgv), zo ook Hie is achter de middag daal, ...deel (Oos) kommen hij is te laat gekomen (Pdh) 3. namiddag Dat wark kuw in ien middag wal klaor kriegen (Sti), Laat middag kwam e der nog hèer om ongeveer 16.00 uur (Sle), Hij komp ’t middag vanmiddag (Bro), z. ook vanmiddag
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
middag , ‘s middegs , ‘s middags, na de middag
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
middag , middag , middag. Gunninks woordenlijst van 1908: Smalle middag (schertsend voor een lang mens)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
middag , middag(e)d , zelfstandig naamwoord , middag, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
middag , smiddes , bijwoord , [Zbl, Bmk] ‘s middags
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
middag , smiddes , s middags, noen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
middag , vur de middig , voor de middag
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
middag , op de middeg , mee eten (warm eten)
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
middag , mirgut , in de uitdrukking “van de mirgut”, “vanmiddag”. ook “van de middegut”
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
middag , smiereges , ‘s middags.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
middag , middes , bijwoord , ‘s middes, ‘s middags.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
middag , smiddes , smiddigs , ’s middags
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
middag , mirreg , middag.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
middag , mirged , zelfstandig naamwoord , middag (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
middag , middig , mannelijk , 1. middag 2. warme maaltijd , Inne middig: tussen 12. 0 en 13.00 uur. ’t Is middig: het is twaalf uur. Óm middig: rond het middaguur. Óm twelf oor loetj ’t middig.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
middag , dezmiddig , vanmiddag ook deznammedaag, vanmiddig
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
middag , middig , 1. middag (12 uur) 2. namiddag ook nammedaag 3. middageten (warm); dét was eine gooje middig – dat was een lekkere warme maaltijd; emes oppe middig nuëje – iemand op het middageten uitnodigen; eine magere middig – een schraal middagmaal
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
middag , smiddes , ’s middags ook nao de middig, snammedaags
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
middag , middig , zelfstandig naamwoord, mannelijk , middige , middigske , middag, warm eten (om 12 uur), nao de -, na middag, 's middags
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
middag , smiddes , bijvoeglijk naamwoord , middags, 's
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
middag , middag , zelfstandig naamwoord , middag; Henk van Rijen - op de middag - in de middag
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal