elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: markten

markten , marten , Te Markt gaan.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
markten , merten , werkwoord , markten, ter markt brengen, te koop aanbieden.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
markten , martjen , met een beest, voor: ter markt brengen, niet van stal verkoopen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
markten , marte ,   , (werkwoord) , de visch verkoopen.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
markten , martjen , mattjen , [werkwoord] , de markt bezoeken. , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
markten , mattjen , [werkwoord] , ook: martjen (Westerkwartier) =ter markt brengen. Ik wil mien vij op staal verkopen; ik wil der nait mit mattjen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
markten , merte , marktinkopen Ik zie gistere d’n héllen dag wezze merte Ik ben gisteren de hele dag marktinkopen gaan doen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
markten , marten , aan de markt brengen. Een koe marte.
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
markten , marte , werkwoord , 1. op de markt iets verkopen (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols); ‘Hij gaot marte met de koeie’. (Bunn); vaste verbinding: koei marte (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols), appels marte (LPW: Bens) Zie hoofdstuk 4, punt 9: markt . 2. naar de markt gaan (met de bedoeling iets te kopen) (LPW: Mont); ‘Op dinsdag ga je effe marte.’ (Mont)
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
markten , marken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , 1. naar de markt brengen Der binnen niet veul boeren meer, die zulf heur vei marken (Nor) 2. naar de markt gaan (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Woj ’n dunderdag nog marken? (Sle) 3. op de markt staan (Zuidwest-Drenthe, zuid) Aj hen de mark gaot en ie wilt marken mit vee, dan muj markgeld betalen (Koe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
markten , [de markt bezoeken] , mèrten , naar de markt gaan.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
markten , marken , maarken , werkwoord , 1. naar de markt brengen van vee, handelswaar 2. een markt bezoeken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
markten , marte , proberen te verkopen.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
markten , mèrte , markten, ter markt gaan , Ins in de mònd gi óns vrôw mèrte. Eens in de maand gaat mijn vrouw markten.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
markten , mèrte , werkwoord , de markt bezoeken (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
markten , marte , flaneren over het Bagijnhof en de Johan de Wittstraat, al of niet in gezelschap van vriend of vriendin. Dit werd in de vorige eeuw tot in de zestiger jaren van onze eeuw door veel mensen gedaan; het was daar, vooral op zondag, vaak erg druk. Voetballiefhebbers verdrongen zich op de stoep van het Dordrechts Nieuwsblad om er naar de tegen de ramen opgehangen uitslagenlijsten te kijken. Zie ook: Blaak
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
markten , mèrte , zwak werkwoord , mèrte - mèrtte – gemèrt , markten, naar de markt gaan; op de markt aanbieden; - afleiding van 'mèrt' (markt); Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -  en goej pèrd wòrdt nie gemèrt (Pierre van Beek –  Tilburgse Taalplastiek 1969) - een goed bekend staand meisje gaat niet op pad om een vrijer; Cees Robben – Mietje Mutsers was aon ’t merten (19620413); J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - MARKTEN wordt hier in het gemeen gebruikt voor 'ter markt gaan', zoo wel om te koopen als om te verkoopen. Bont zw.ww.intr.- markten, de markt bezoeken om te (ver)kopen; ANTW. MERTEN – markten; Bosch mèrte - de markt bezoeken
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
markten , marten , naar de mart gaan
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal