elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: luwte

luwte , leite , luwte, waar men geheel of gedeeltelijk tegen den wind beschut is; ook Gron. Zie: lei.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
luwte , leite , plaats tegen de wind beschut; onze toen ligt in de leite. Staat voor: luwte.‒ Ook Drentsch. ‒ Deensch, Zweedsch ly = beschutting tegen wind en weder. Vgl.: in, of: aan lij = onder den wind; lijzijde = zijde van het schip waar de wind uitgaat. Zie ook: smoutte.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
luwte , louwtje , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Een beschutte plaats op een stuk weiland, waar het vee kan schuilen, en bestaande uit een paar bomen, een schut of iets dergelijks. Zie louw. || Er is ’en louwtje voor ’et vee.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
luwte , louwte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Luwte. Zie louw I || Je zitte (zit) hier lekker in de louwte. In de louwte is ’et warm, maar de wind is koud. – Evenzo elders in Holl.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
luwte , louwertje , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Hetz. als louwersie; zie aldaar. || Zie zo, we zelle nou maar ’en louwertje opzoeken, om effies stil te leggen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
luwte , louwersje , (louwersie, met klemtoon op lou) , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Luwte, beschutte plaats. Vgl. louw I. || ’t Zeil van de boeier hangt slap, we benne ok net in ’t louwersie van de molen. –– Vgl. louwer in dezelfde zin bij DIRK PIETERSZ. PERS, in SOETEBOOM, Lust-hofje 117: “Wie voor het slooven van de pijn ten laetsten noch mach vroolijck zijn: en wie voor al sijn waecken, den louwer mach genaecken: die heldt kan arbeydt ende vlijt vergeten door de soete tijdt”.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
luwte , leitĕ , luwte.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
luwte , lijte , [zelfstandig naamwoord] , luwte; zie lij. ‘t Is hier in lijte Fig. in de lijte valen = toegeven, kalm worden; zie de lij. || verschoel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
luwte , lauwtje , luwte. We zatte lekker in ’t lauwtje
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
luwte , louwte , laaite , zelfstandig naamwoord , Luwte, luwe plekk; variant laaite. | Hier zit je lekker in de laaite.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
luwte , leite , lei, leie, leit , 0 , Ook lei (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe), leie (Zuidwest-Drenthe, zuid), leit (Midden-Drenthe) = luwte Kom, wie gaon daor even in de leite zitten (Vtm), Aj in Andern woont, hej nog het leit van Rolder toren (And), Toen a’k hum de waorheid goed zee, völ hie wel in de lei gaf hij toe (Eli), Ze hebt het in ’t leie elegd ze hebben toegegeven (Hgv), zie ook lei II *Mooi in de leite, zee de vos, en doe zat hij een uurtien van een bentespier of (Schl), zie ook leien II
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
luwte , luwt , uit de wind.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
luwte , li’jte , luwte
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
luwte , luet , zelfstandig naamwoord , huwbaar , (huwbaar zijn) ién de luet hange
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
luwte , li’jte , zelfstandig naamwoord , luwte.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal