Woord: luttel
luttel , luttelke , onzijdig
, luttelkes , stompje griffel. “Luttelkes” waren voor de jongens een geliefd ruilmiddel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
luttel , luttik , luddik, luttig, lutk, lutker, lurk, luurk, lutke, , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents zandgebied). Ook luddik (Zuidoost-Drents veengebied), luttig (Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Kop van Drenthe), lutk (Zuidoost-Drents zandgebied), lutker (Zuidoost-Drents zandgebied), lurk (Zuidoost-Drents veengebied), luurk (Zuidoost-Drents veengebied, veroud.), lutke (Zuidoost-Drenthe), lutken (Zuidoost-Drents veengebied), lutje (Kop van Drenthe, Veenkoloniën), lukje (Veenkoloniën) = klein Een lutke kereltien (Sle), Het was ja mor ain lutje beetje (Vtm), Het was mar een lurk lesken, maar ik heb der al wat van leerd (Bco), Dat mags doe nog nich weiten, door bus doe nog veul te lurk voor (Bco), ...daorveur ben je nog te luddik (Klv), ...te lutker (Pdh), Een luurk bitken een klein beetje (Bco, veroud.), (zelfst.) Dat kind dat is mor een lutkertien (Sle), Praot nich teveul, dat lutke is der bie (Bco), Een dikke smok met een lutje (Nor) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
luttel , luttel
, klein, van weinig waarde. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
luttel , luttel , luuster , bijwoord
, WBD III.4.4:275 'luttel' = weinig Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |