Woord: lombokker
lombokker , lombokker , 0
, lombokkers , 1. woonwagenbewoner (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe) Tentwaogenlui bint lombokkers (Zey), Wij hebt een paar lombokkers had um aold iezder (Sle), Het is net een lombokker van ieder die afweek van de normale burger (Gie), Doe lopts der ja bie as een lombokker (Bco) 2. (met hoofdletter) iemand van Lombok of iemand die in Lombok is geweest (Zuidwest-Drenthe, zuid) Een Lombokker zèden wij van een olde koloniaal (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lombokker , [mestkalf] , lombakker
, mestkalf van 100 kilo. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
Lombokker , lombokker , zelfstandig naamwoord
, de; lompe persoon Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |