elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: leuning

leuning , leunên , leuning; leunêns = leuningen. Zie: en 6.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
leuning , lening , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Meerv. lenings. Leuning. – Vgl. leen I. || Een breg (brug) zonder lenings. Breek de lening niet. – De vorm lening is ook verderop in N.-Holl. bekend en waarschijnlijk ook elders, daar hij door VAN DALE wordt vermeld. || De leninck aen de trap van het heylich sacramenthuys (Haarlem, a° 1576), Bijdr. v. h. Bisdom Haarlem 4, 59. – Vgl. stellinglening.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
leuning , [(rug)leuing van een stoel] , leunsĕl , leuning van een stoel.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
leuning  , lööning , leuning.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
leuning , liönnige , vrouwelijk , leuning
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
leuning , leneng , [zelfstandig naamwoord] , 1 leunen; 2 zie zschaarmer , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
leuning , lùnnege , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , leuning
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
leuning , lening , zelfstandig naamwoord , Variant van leuning.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
leuning , leuning , 0 , leunings , leuning De leuning van de stoel is kapot (Man), Hij spaaide over de leuning van de brug (Row); [mv.] lenings (N:be:Eel) = ijzeren staven waar wagenladders tegen leunen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
leuning , lunning , leuning.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
leuning , lunning , leuning
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
leuning , leunige , leunink , leuning.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
leuning , luuëning , leuning, läöning , zelfstandig naamwoord, mannelijk , luuëninge/leuninge/läöninge , luuëningske/leuningske/läöningske , derde vorm Nederweerts, Ospels; leunstoel
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
leuning , läöning , leuning
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal