elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: leppen

leppen , lèppe , zuipen, slempen Ge mot nie zò veul lèppe Je moet niet zoveel zuipen. [wan]
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
leppen , leppe , lebbere , werkwoord , (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols), lebbere (KRS: Wijk, Werk, Bunn; LPW: IJss, Mont, Lop) 1. zuigen (van een kalf of lam etcetera) (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols) Algemeen wordt met leppe bedoeld: het zuigen van een dier aan een fles. Het betreft hier dan een jong dat door de moeder verstoten is, en dat dan door de boer of boerin *opgelept wordt. Doorgaans betreft dit lammetjes: deze dieren kun je (in tegenstelling tot kalveren of geiten) niet leren uit een emmer te drinken. Het woord leppe is etymologisch verwant met lip, en heeft als oorspronkelijke betekenis ‘met de lippen aantippen’. De vorm leppe komt ook, met dezelfde betekenis, in de Vechtstreek voor (Van Veen 1989, p. 85). Zie ook *opleppe . 2. (ww) duimzuigen, op een doekje sabbelen van een klein kind (KRS: Wijk) ‘Hij lep op een *leptutje .’ (Wijk) 3. (ww) aanhoudend zeuren (KRS: Wijk, Lang, Coth, Bunn, Scha: LPW: Mont) Zie ook *lebberig . 4. (ww) schielijk drinken (LPW: Lop) Zie ook *kulleke , lèrze en *slorke . In Gouda betekent leppen ‘overdadig drinken’.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
leppen , leppen , traag drinken.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
leppen , leppen , sabbelen van kalveren.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
leppen , lèppen , drinken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
leppen , leppen , met kleine teugjes drinken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
leppen , leppm , met kleine teugen drinken. Wat gaot de kiender der toch leppm an de pompe.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
leppen , laepen , laepken, leppen , werkwoord , 1. traag scheppen met een lepel 2. koffiedrinken, theedrinken, met kleine teugjes, slurpend koffie of iets anders drinken, langdurig
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
leppen , leppe , drinken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
leppen , leppen , lepperen , 1. nippen, bedachtzaam drinken; 2. met kleine hoeveelheden eten; 3. zuigen; lepkalf, leplam, met de zuigfles grootgebracht dier; lepperd, kalf dat niet wil groeien; lepperig, niet goed etend.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
leppen , leppe , werkwoord , gulzig drinken (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
leppen , lèppe , zwak werkwoord , drinken, vooral van thee door vrouwen onder elkaar; Cees Robben – Lept toch nie zôô, zuipschuit... (19731005) ; Cees Robben – En dan gaon we bij oma’s thee-leppen... (19640228)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal