Woord: latafel
latafel , laaitafel , zelfstandig naamwoord
, in de uitdrukking iemand op zijn laaitafel geve : iemand een pak slaag geven (LPW: Bens) Hetzelfde als iemand op zijn *wammes geve . Laaitafel komt van ladetafel (‘latafel’); de vorm la(ai)tafel kan een meer aan de beschaving aangepaste vervorming van lazarus zijn; oorspronkelijk was de uitdrukking dan iemand op zijn lazarus geve . Zie ook *laai . Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
latafel , laoitaofel
, tafel met lade, voor bestek enz. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
latafel , laetaofel , zelfstandig naamwoord
, de; tafel met een la Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
latafel , laetaefel , zelfstandig naamwoord
, laetaefels , laetaefelties , [Obl] tafel met laden, wordt gebruikt in de volgende gezegden: Laetaefel op! Maak dat je weg komt Ik zellie een oplaetaefel verkôôpe Ik zal je een oplawaai geven Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
latafel , laojtoafel
, ladekastje, een kastje waar je van alles in kunt opbergen, vroeger dikwijls een pronkstuk in de kamer en soms met prachtig snijwerk versierd waarin me Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
latafel , laojtòffel , zelfstandig naamwoord
, ladenkast; A.P. de Bont – - ladetafel (kastje met, gewoonlijk, vier laden). Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |