Woord: langzaam
langzaam , lantzaam
, langzaam. Het sterft hier lantzaam uit. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
langzaam , lanksaam , langzaam , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Langzaam. Zie de wdbb. – Evenzo elders in ons land. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
langzaam , langsoam , [bijvoeglijk naamwoord]
, lanksom (Westerkwartier) = langzaam. Langsoam aan komt Jan in de boksem = langzaam aan, dan breekt het lijntje niet. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
langzaam , lansẹm
, lansẹmmer, lansẹmste , langzaam. Baeter lansem, wie gaaroet neit: beter langzaam dan in het geheel niet. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
langzaam , langzaam , laanzem, laankzem, langzaom , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook laanzem (Zuidoost-Drents zandgebied, wh), laankzem (Zuidwest-Drenthe), langzaom (Noord-Drenthe) = langzaam Hij gung langzaam de deure uut (Klv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
langzaam , langsam , lansam
, langzaam. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
langzaam , lankzaam
, langzaam Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
langzaam , langzaom
, langzaam , Ut kömt bè hum zó langzaom, és bè d’n os de rómme. Het komt bij hem zo langzaam, als bij een os de melk. Hij is heel erg traag van begrip. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
langzaam , langzem , laankzem , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. traag, niet vlug verlopend 2. zich met geringe snelheid bewegend 3. in langzem an langzaam Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
langzaam , laansem , bijvoeglijk naamwoord
, langzaam , laansem (mnl. 'lansem;: langzaam, traag.) VB: Doég mer get laansem , v'r hebbe tiéd tot uüver ôs oere.; langzaamaan; laansem VB: laansem droûng 't tot 'm doer dat 'r zich verdaold haw.; laansemer zacht (zachter zetten van radio); laansemer zitte Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
langzaam , langsaam , lanksaam
, langzaam Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
langzaam , lankzaam , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, langzaam. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
langzaam , langsaam
, langsamer, langsaamst , langzaam Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
langzaam , lânksaam , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, langzaam Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
langzaam , lânksem , bijwoord
, langzaam Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
langzaam , langsem , bijwoord
, langzaam; Cees Robben – De potternoster gao na hil langsem dur m’n vingers.. (19540501) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |