Woord: kwispelen
kwispelen , kwispeln , [werkwoord]
, kwispelen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kwispelen , [zeuren] , kwispelen
, zeuren (1903). Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
kwispelen , kwispele
, kwispelde, haet gekwispelt , kwispelen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kwispelen , kwispeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, kwispelen Die hond die kwispelt wat met de steerte (Klv), De sik kwispelt met de staart as e rams is (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kwispelen , kwipselen
, kwispelen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kwispelen , kwispelen
, kwispelen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kwispelen , kwiepselen , werkwoord
, striemend, zwiepend slaan met een takje Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kwispelen , kwipsele
, kwispelen. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |