Woord: kruisbeeld
kruisbeeld , krusjbilt
, kruisbeeld, geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
kruisbeeld , kruusbeeld , 0
, (r.-k.) = kruisbeeld Het kruusbeeld was van de wand vallen (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kruisbeeld , kruisbèld
, kruisbeeld. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kruisbeeld , krùìjsbèld , krùìjsbild
, kruisbeeld Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
kruisbeeld , krèùsbild , krösbild , zelfstandig naamwoord
, kruisbeeld; Elken aovend stond der dan wel den êene of aandere fanaat meej un krösbild te zwaaien op de prikstoel. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); WBD III.3.3:50 - krösbild = kruisbeeld; WBD III.3.3:51 - krösbildechristus = corpus; Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRUISBELD znw.o. - kruisbeeld Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |