elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kroppen

kroppen , kroppen , voor: uithouden, kunnen mededingen; hij ken ’t nijt kroppen (ook: nijt stoppen) = hij verliest het, men is hem de baas. – Voor: hinderen, ergeren, in: ’t kropt hōm oarîg = ’t hindert hem geducht, hij verkropt het leed. Noord-Brabant kroppen = uitstaan, verduren, verduwen; Oostfriesch kroppen = beangst maken, smart aandoen, leed veroorzaken.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kroppen , kroppen , zwak werkwoord , Zie de wdbb. – Naast de ook elders gewone uitdr. iets niet kunnen kroppen, zegt men ook zonder ontkenning: ik kon ’et wel kroppen (wel uithouden, wel verduren).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kroppen , zuk kroppen , [werkwoord] , n kròp (op)zetten, trots zijn. Wat kan dat wief zuk kròppen! , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kroppen , kroppe , kropde, haet of is gekrop , kroppen van roofvogels.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kroppen , kroppen , kröppen , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , Ook kröppen (Zuidwest-Drenthe) = 1. verdragen, uithouden, bolwerken (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Hij kun het niet meer kroppen, de boel is verkocht (Klv), Hij kropt het hom neit hij sterft (Eel) 2. tot een krop worden Die kool kropt al mooi (Nam) 3. verwaand doen (Kop van Drenthe) Dat mens zit aordig te kroppen (Nor) 4. vijandig doen (Zuidwest-Drenthe, zuid) Dat kröpt maor tegen mekare zij blijven kwaad (Noo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kroppen , [in de krop (slokdarm) blijven steken] , kröppen , in de krop of slokdarm blijven steken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
kroppen , kroppm , volhouden. Zie konn ’t niet kroppm, ’t is heur niet geluk.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
kroppen , kroppen , werkwoord , 1. oprispen 2. (veelal in ontkenningen) velen, uit kunnen staan 3. bolwerken 4. zie krokken I
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kroppen , kroppe , werkwoord , krop, kropte, gekropt , [O] bereiken, voor elkaar krijgen Ik wou ’t voor ’t eete klaor hebbe, maor dat zel ik wel nie kroppe Ik wilde het voor het eten klaar hebben, maar dat zal ik wel niet voor elkaar krijgen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
kroppen , kroppe , werkwoord , verdragen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal