elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: knors

knors , knōrs! , bij een notenspel zooveel als: hou de voeten gesloten aaneen! knōrs stoan = met aaneengesloten voeten moeten werpen waardoor de kans van treffen vermindert.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
knors , gnors , [zelfstandig naamwoord] , knors, knizzel; Westerwolde ook gnort. || gnort; knirzel; knizzel; knors
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
knors , knaster , [zelfstandig naamwoord] , knizzel. Oldambt knors. , (Veenkoloniën)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
knors , [slager met ondeugdelijke waar] , knors , “koudslachter”, slachter van gestorven vee enz. (Mij nog bekend als: slager met ondeugdelijke waar.)
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
knors , knorst , slager, meestal met de bijbetekenis noodslachter. Als een koe een poot gebroken had, werd de knorst erbij gehaald.
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
knors , knors , knars, kalverknors, kalverknots , zelfstandig naamwoord , (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols), knars (KRS: Hout) 1. iemand die (nuchtere) kalveren koopt; soms alleen dode kalveren (zie betekenis 2), maar ook wel algemeen gebruikt voor een kalverenkoper; deze had, vanwege het feit dat kalveren zo duur waren, minder status dan de *koeikoper . Beide soorten vee hadden dus hun eigen handelaren. (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Pols) De kalverknors van vandaag handelt overigens ook in varkens (KRS: Werk; LPW: Mont). Varianten: kalverknors (KRS: Werk, Hout, Scha; LPW: Bens), kalverknots (KRS: Coth, Werk, Scha) 2. (zn) iemand die vee slacht, dat een natuurlijke dood gestorven is, of dat een natuurlijke dood dreigt te sterven (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols) In deze betekenis komt het woord in de Vechtstreek voor (Van Veen 1989, p. 78). Meer algemeen: een slager die bij de boeren thuis slacht (LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols), ook wel: ‘tweederangs’, goedkope slager, een beunhaas die het niet zo nauwkeurig neemt (LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols). Vaak iemand die maar wat erbij scharrelt; de term ‘scharrelslager’ zou een perfecte omschrijving zijn, ware het niet dat dit woord (niet geheel logisch) reeds gereserveerd is voor een slager die ‘scharrelvee’ slacht. Waarschijnlijk is het woord afkomstig van knors ‘kraakbeen’, en daarmee samenhangend knorvlees ‘vlees met veel kraakbeen’, minderwaardig vlees dus. Zie hoofdstuk 4, punt 8: slacht .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
knors , knoersel , kraakbeen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
knors , knos , zelfstandig naamwoord , knosse , knossie , knolselderij
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
knors , knoesj , mannelijk , kraakbeen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
knors , knos , kraakbeen ook knors, knoers (Middelnederlands: cnoes)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal