elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: knopstoel

knopstoel , knopstoulen , de eenvoudigste soort van stoelen, nl. met biezen zitting en rechte rugleuning waarvan de stijlen zijn voorzien van gedraaide knoppen. Bij geringe lieden worden zij nog algemeen aangetroffen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
knopstoel , knòpstoul , [zelfstandig naamwoord] , ouderwetse stoel met knoppen op de stijlen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
knopstoel , knopstoel , 0 , knopstoel Ik zit geern op de knopstoel, want die hef een rechte rug (Wee)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
knopstoel , knopstoel , veel voorkomende stoel met biezen zitting en rugleuning en aan de bovenzijde voorzien van twee knoppen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
knopstoel , knopstoel , rechte stoel die aan de bovenzijde van de rugleuning voorzien is van knoppen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal