elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: knoet

knoet , knoet ,   ,   , een verwarde knoop, een knoedel.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
knoet , knoet , zelfstandig naamwoord , 1. Knot, haarwrong. 2. Lomp grof persoon.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
knoet , knoete , knot in het haar.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
knoet , knoet , 0 , knoeten , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. knoet in het haar Zie hef ’n knoet achter de kop (Sle) 2. soort zweep Hij holdt hum goed onder de knoet (Ass) 3. vormeloze hoop (Midden-Drenthe) Jaan lig aaid in een knoet op ber (Eex), zie ook knoedel
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
knoet , [kachel] , knoét , kachel.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
knoet , knoet , zelfstandig naamwoord , de; knoet: bep. strafwerktuig, in verb.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
knoet , knoêt , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , knoête , knuûtje , gierige vrouw
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
knoet , knoet , zelfstandig naamwoord , kluwen; WBD (III.2.1:579) knoet, bòl
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal