elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: knoeperen

knoeperen , knoeperen , werkwoord , "oppeuzelen, stil of onmerkbaar eene kleinigheid opeten; ook voor hard bijten, het geraas daarvan. Zie opknoeperen."
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
knoeperen , knoepere , knapperen, knisperen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
knoeperen , knoeperen , hoorbaar bijten.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
knoeperen , knoepere , knoerepe , 1. hoorbaar bijten; 2. knarsen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
knoeperen , knoepere , werkwoord , knabbelen (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal