Woord: kleuter
kleuter , kleuter
, (kleuterke) aardig, onversaagd kind; meest van kleine meisjes." Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
kleuter , kleuter , zelfstandig naamwoord
, Ook: koukleum (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kleuter , kaveleuter
, kleine jongen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kleuter , kleuterke , zelfstandig naamwoord
, spaander (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |