Woord: kitsen
kitsen , kitsen
, braken. Ook sissen, ook kisten, tisten = sissen. , Het vuur zal uitkissen. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
kitsen , kitsen
, Missen, niet raken. Sch(i)eet maor op, î kitst mîn tòch. (bij ʼt knikkeren) Kits! interj. tegenover: Raak! Kitsen beteek. ook, kapen, ratsen, boksen. Zie aldaar. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
kitsen , kitsen
, Missen, niet raken. Sch(i)eet maor op, î kitst mîn toch! (bij het knikkeren). Kits! interj. tegenover: raak! Kitsen beteekent ook: kapen, ratsen, boksen. Zie aldaar. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
kitsen , kittjen , kitsen; kitsken , [werkwoord]
, de paarden aanzetten, aankittjen, door middel van een klappend geluid met de tong. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kitsen , kitse
, braken, spugen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kitsen , kitsen
, (ouderwets), blazen bij damspel Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
kitsen , kitse , werkwoord
, kotsen, overgeven. Zie ook: spouwe. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
kitsen , kitsen
, kaatsen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
kitsen , kitsen
, braken. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kitsen , kitse
, overgeven , Dieje zatlap is ôn't kitse, héij hi ók ónbesnutst zitte te zûipe. Die dronkaard is aan het overgeven, hij heeft ook ongemanierd zitten te drinken. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
kitsen , kitsje , werkwoord
, kitsjde, gekitsj , spugen , (tussen de tanden) kitsje) VB: 'r Zaot dao mer op z'n hoéke tiënge de moer en kitsjde toezjoer de göt ién.; wegschieten (knikker met kracht wegschieten) kitsje VB: 'r Kitsjde de hûif eweg. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kitsen , kitse , werkwoord
, spugen, overgeven (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
kitsen , kitse , zwak werkwoord
, kitse - kitste - gekitst , spuwen; Henk van Rijen - we kitsten em in zene nèk - we spuugden hem in zijn nek; Stadsnieuws: Grôote lummels dènke dè op de kaaje kitse stoer stao - Grote jongens ... (090610); WBD III.1.2:254 'kitsen' = braken; WBD III.1.1:191 'kitsen' = spuwen; Verh. KITSEN onov.ww - braken, kotsen; Bont k?ts?(n), zw.ww.intr. 'kitsen' - braken, overgeven; Biks kitse ww - kotsen, overgeven; WNT KITSEN (IX) klanknabootsende benaming voor: (vocht) straalsgewijze tusschen de tanden door uitspuwen. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |