Woord: kippenkooi
kippenkooi , kiepekoi , vrouwelijk
, kippenkooi. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kippenkooi , kiepekoi , vrouwelijk
, kippenkooi. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kippenkooi , kiepekoi
, kippenkooi. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kippenkooi , kiepekoj
, kippenkooi Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
kippenkooi , kieppekwooj
, kippenhok , in de kieppekwooj gaon de kieppe ’snaachs op stok = in het kippenhok gaan de kippen ’s nachts op stok- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
kippenkooi , kiepekoj , hénnekoj
, kippenhok. Ruimte waar veel vrouwen samen kakelen, noemt men schertsend wel kiepekoj. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
kippenkooi , kiepekôoj , zelfstandig naamwoord
, kippenkooi, kippenhok; WBD 'kiepehòk, kiepekooj - kippenhok; (Hasselt): kiepekooj Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |