elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: keutelen

keutelen , keutêltjen , (Hoogeland) = kutjen (Oldampt), in de kinderwereld zooveel als: bij het knikkerspel de knikkers niet flink in het kuiltje storten, maar ze er zachtjes in laten rollen, ten einde meer kans te hebben één (of: twee) buiten het kuiltje te krijgen; op die wijze stuiten wordt dan ook door de knapen als ongeoorloofd gerekend. Oostfriesch kö̂tjen = iets in ’t kleine doen, of uit gebrek aan kracht, zwak uitvoeren, bv. in ’t kegelspel den bal van ’t begin af laten rollen. – Hetzelfde woord wat in kö̂tjebûr = keuterboer voorkomt. Vgl. keuter.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
keutelen , keutêln , voor: schijten, in de zegswijs: Hartogs kalf is dood en keutelt nog. Friesch: ’t kalf is dood en ’t schiet nog.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
keutelen , keudeln , [werkwoord] , prutsen; vergelijk kudeln.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
keutelen , keuteln , [werkwoord] , korreln, ondersteboven rollen. Hai keutelde zo mòr. Konz er wel ers òf keuteln! , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
keutelen , koetele , keutele , werkwoord , 1. Onhandig bezig zijn, stuntelen, niet opschieten. 2. Genoeglijk en zonder haast of dwang met iets bezig zijn. 3. Van alles bedisselen. Het woord is mogelijk een variant van koeteren of keuteren, d.w.z. als een keuterboertje te werk gaan. Een andere mogelijkheid is dat koetele, gezien de variant keutele, een afleiding is van keutel in de zin van: dom, onhandig, traag werkend persoon.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
keutelen , koêtele , ruile óp en meniër dát iederiën ment dáttie d’r baeter vá wuurt. (WLD III 3.1, 16)
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
keutelen , köttelen , köttelen, ekötteld , klungelen, rondscharrelen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
keutelen , keuteln , zwak werkwoord, onovergankelijk , Var. als bij keutel = 1. keutels laten vallen (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Daor stiet de sik weer te keuteln op het pad (Oos) 2. niet opschieten, lopen treuzelen (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Loop is deur keutel toch niet zo (Bal), Nao het melken löp hij zeker nog wel een half ure op de dèle te keuteln Wat hij daor aaltied döt weet ik niet maar opschieten kan hij niet (Ruw) 3. vallen, rollen (Zuidwest-Drenthe) Die is zowat ekeuteld (Wap), Hij keutelt niet goed die geldt niet gezegd bij het knikkeren (Hgv) 4. langzaam gaan (Zuidwest-Drenthe, noord, Veenkoloniën) Hij keutelt er over (Dwi), Dai keudeln mooi veuruut hun bedrijf groeit langzaam maar zeker (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
keutelen , koételen , vals spelen (b.v. bij kaarten).
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
keutelen , keutele , werkwoord , spr: zie: kwart vur.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
keutelen , keutelen , keuteren , werkwoord , 1. uitwerpselen laten vallen 2. vallen: veelal buitelend, tuimelend 3. rollend gaan 4. dralen, treuzelen, voortdurend met kleinigheden, onbelangrijke dingen bezig zijn zonder op te schieten 5. lopen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
keutelen , kóétele , valsspelen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
keutelen , köttelen , werkwoord , köttelen, ekötteld , keutelen, drentelen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
keutelen , keutele , werkwoord , omvallen (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
keutelen , koetele , werkwoord , vals spelen (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal