Woord: Kerstmis
kerstmis , korsmis
, Kersmis. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
kerstmis , karsmisse , kasmisse , vrouwelijk
, Kerstmis, z. middewinter. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
Kerstmis , karsmisse , kasmisse, kòrsmisse , vrouwelijk
, Kerstmis. “Ka(r)smisse helder, / den búr nao den kelder, / Ka(r)smisse helder en klaor, / gif en gòd imenjaor.” Voor Karsmisse kan men ook Lichtmis in de plaats stellen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
kerstmis , Korsemis , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Te Assendelft gebruikelijke vorm van Kerstmis. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kerstmis , Korsǝmis , ,
, Kerstmis. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
kerstmis , karsemis , zelfstandig naamwoord
, Verouderde variant van kerstmis. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
Kerstmis , Krismẹs , mannelijk
, Kerstmis. Gruin Krismẹs, witte Paosje: geen sneeuw met Kerstmis, dan sneeuw met Pasen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kerstmis , kórsmis
, Kerstmis. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
Kerstmis , Kèrsmes , zelfstandig naamwoord
, Kerstmis. Men zegt: Meej de Kèrsmes. Ook de Nachtmis werd de Kèrsmis genoemd. Een oudere vorm is Korsmes. Meej de Kèrsmes ging de Fik rònd òm de minse wakker te kloppe vur de Naachtmis die-j-òm vèèf uure begòs. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
Kerstmis , Korsmis , Korsemis, Karsmis, Kursmis, Kersmis , zelfstandig naamwoord
, (KRS: Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout; LPW: Bens, Cab), Karsmis (KRS: Werk), Kersmis (KRS: Scha), Kursmis (KRS: Lang) (de i is een e-schwa, als in de ) (zn) Kerstmis. Zie hoofdstuk 2, punt A.3. De Vechtstreek heeft Korsemes (Van Veen 1989, p. 80). Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
Kerstmis , Kerstmis , 0
, Ook zonder t uitgesproken = Kerstmis Nou de kiender de deure uut bint hebbe wij mit Karstmis gien boompien meer in de kamer (Zdw) *Karstmis helder en klaor / Gef een goed roggejaor (Klv); As met Karstmis de bomen wit bint van snei dan bint ze det in het veurjaor van de bloesems (Flu), zie ook Kerst(dag) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
Kerstmis , Korsmis
, Kerstmis. ook korsemis. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kerstmis , käsmis
, kerstmis Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kerstmis , korsmus
, kerstmis , Korsmus én nuuwjaor zén de schónste fistdaog van't jaor, és't dan nog wul sneuwwe. Kerst en nieuwjaar zijn de mooiste feestdagen van 't jaar, als 't dan nog wil sneeuwen. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
Kerstmis , kastmis , kasmis, kestmis , zelfstandig naamwoord
, de; 1. eerste (nacht)mis in de kerst 2. Kerstmis Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
Kerstmis , Korsemus , zelfstandig naamwoord
, [veroud] Kerstmis Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
kerstmis , kiësmis , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , kerstmis , VB: D'n däog nao Kiësmis ês ién Hollend vrié, ién Belsj neet. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
Kerstmis , Kersmis
, Kerstmis Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
kerstmis , kessemus
, kerstmis. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
kerstmis , kärsmis , zelfstandig naamwoord
, kerstmis. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
Kerstmis , Kessemus
, Kerstmis , mee Kessemus waar’t altijd gezellig thuis = met Kerstmis was het thuis altijd gezellig- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
Kerstmis , Korsmus , Kérsmus
, Kerstmis Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
Kerstmis , Korsemis
, Kerstmis Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
kerstmis , kessemis , korsemes, korsmes , zelfstandig naamwoord
, kerstmis (West-Brabant); korsemes, korsmes; kerstmis (Helmond en Peelland; Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
Kerstmis , Keesmes , Kesemes, Kersmes , mannelijk
, Kerstmis , Es mèt Keesmes de mögke danse, kóns se in mieërt de oeare wörme. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
Kerstmis , Kersmes
, Kerstmis; eine greune Kersmes, eine witte Paose; zitj de kraon mèt Kersmes in de klië, den zitj ze mèt Paose in de snië – na een zachte kerst volgt meestal een koude Pasen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kerstmis , Körsemes , Körsmes , eigennaam
, Kerstmis Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kerstmis , kòrsemes , kèrsemes, kòrsmis , zelfstandig naamwoord
, "Kerstmis; WTT 2012 - 'Kerstmis' is in het Nederlands voor het eerst opgetekend in 1274. Het eerste lid 'Kerst' is de gangbare Middelnederlandse naam voor 'Christus'. Daarnaast komen in het Middelnederlands ook reeds de vormen 'Kars', 'Karst', en 'Korst' voor. WNT - lemma Kerst I - znw. m. Mnl. Kerst (Keerst), Karst (Korst), mnd. Kerst (Karst; Kirst). WNT - lemma Vrouw - Nae Korsmis … soe isser een soe yamerlijcken dinck geschiet des sMaendaechs voer Onser-Liever-Vrouwen-Lichtmis dach, Kron. ""Mariënburg"" 64 [1576]. 't Was op een van die vriesaovenden vlak vur Korsmis. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 8; 31-12-29); Cees Robben: ene zaolege kòrsemes; meej de kòrsemes ist óppaase geblaoze; Van Delft - - ""In het veurjaor koopen wu een vèrreken, een knap vèrreke of een trappistevèrreke, en als ie het goed gedaon hee, dan gaot ie mee Korsmis op de leer en komt de buurt stuiten en 's avonds op de kaoikes.""(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); Dialectenquête 1876 - tege Korsemis; Cees Robben – Korsemis (19851227); CiT (66) 'Zaolge Korsmis war'; Bont znw.m. 'Korsmis' - Kerstmis; Kèrsemes; Kerstmis; Cees Robben – ’t Wordt Kersemis... (19561222); Bosch kèrsemes - Kerstmis; Antw. KERSMIS en KERSEMIS (in 't Z. der Kemp.: käss?miis) zelfstandig naamwoord m. en niet v. in de Kempen: kässemis; oudere vorm: Korsmes; Jan Naaijkens, Dè's Biks (1988): kersmes zn - Kerstmis; zie kòrsemis" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |