Woord: kerkmeester
kerkmeester , kaikmäisters , meervoud
, kerkmeesters Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kerkmeester , kirkmeister , mannelijk
, kirkmeistesj , kerkmeester Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kerkmeester , kerkmeester , 0
, (r.‑k.) = lid van het kerkbestuur De pastoor regelt het wal dei karkmeesters bunt toch jaobruiers (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kerkmeester , kerkmèster
, lid van het kerkbestuur. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kerkmeester , kerrekmester
, kerkmeester, Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
kerkmeester , [diaken] , kaarkmeister
, diaken (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
kerkmeester , kirkmeister , mannelijk
, kerkmeester Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |