elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kerkgang

kerkgang , kerkgaan , [zelfstandig naamwoord] , trouwen in de kerk, wat onder de werking der oude landregten dáár alleen plaats had. z. Laurman op gekerkganget (H.vii.44). Kerekgung schijnt insgelijks den gang der bruid naar de kerk, ter voltrekking des huwelijks, te kennen te geven. “Hwersa ma ene breid birawat ande hire kerekgunge, ieftha ande hire breidstole, thrimine further a bote and a riuchte.” Wetten van Hunsingo, bij von Richthofen, S.336. En: “Alle houwelijks Voorwaarden zullen voor dato van de kerk-gank, ofte echte beslapinge gemaakt ende belijet worden.” S.iii.4. Hd. Kirchgang is nog in die bet. in gebruik. Van gaan is het participium gangen hier nog in de zamenstelling in gebruik, b.v. vergangen jaar, voorleden jaar; zelfs het simplex gongen hoort men nog wel.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
kerkgang , kaerkgânk , as de vrow noa en bevalling wer vur d’n iêrste kîer nár de kaerk ging. De vrowwe vánne noabere ginge da mej.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
kerkgang , kerkgang , 0 , 1. de gang naar de kerk De kerkgang is de leste joren aordig minder worden (Bco) 2. eerste kerkbezoek van een moeder na een geboorte (r.-k.) Aj joen kerkgang nog nich daon hadden meugden ie ok nich op visite (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kerkgang , kerkgang , ritueel bij het weer ter kerke gaan van een vrouw die bevallen was.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
kerkgang , kèrrekgang , zelfstandig naamwoord , kerkbezoek, le kerkbezoek van een vrouw na de bevalling.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
kerkgang , karkgang , zelfstandig naamwoord , de; 1. het ter kerke gaan 2. de mensen die onderweg zijn naar de kerk om de dienst bij te wonen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kerkgang , kërkgaank , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , kerkgang , (van de moeder) kërkgaank (vero.)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kerkgang , kerkgâânk , kerkgang. ongeveer 3 à 4 weken na de geboorte van een baby deed de moeder vroeger haar kerkgang. samen met de meter of de buurvrouw ging ze op een “wêêkse dag”, “dag in de week”, naar de kerk. de baby toegedekt met een eenvoudige of meer bewerkte witte doek droeg ze op de arm. de dienst­ doende priester haalde hen achterin de kerk af en begeleidde hen naar het maria­altaar. daar werd over de moeder en het kind een zegening uitgesproken. hierna konden ze de h. mis bijwonen en in het vervolg de zondagsplichten weer vervullen.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
kerkgang , [kerkgang ] , kirkgank , mannelijk , kerkgang , De kirkgank make: de eerste keer dat een moeder naar de kerk ging na de bevalling; zuiveringsritueel.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kerkgang , kirkgank , zelfstandig naamwoord , kirkgeng , 1. kerkgang 2. een in 1983 afgeschaft ritueel in de r.-k. kerk waardoor vrouwen na de geboorte van een kind – voordat zij het kerkgebouw weer mochten betreden – moesten worden ‘gezuiverd’; dit voorschrift was gebaseerd op een joodse traditie, volgens welke de moeder zich veertig dagen na de bevalling moest laten reinigen in de tempel en daar haar kind tonen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal