elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kater

kater , kater , mannelijk , katers , kersbrood, zeer fijn tarwebrood, van bijzonderen vorm. Op sommige plaatsen in Waterland bakt men nog op zekere feestdagen katers. Eigenlijk: Duivekater.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
kater , kater , mannelijk , kater.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kater , koater , een stop of stuk hout, die men uit eene opening kan nemen om water door te laten.
Zegswijs: doar is ʼn koater te lubben = daar is iets aan de hand, daar geeft het wat, daar moet men bij zijn; hij ʼs overal woar moar ʼn koater te lubben is (= hij mout alle kerwaikes mit biewonen), zooveel als: hij moet overal bij wezen, bv. waar feest gevierd wordt, waar wat te eten en te drinken valt, enz.; hij stapt as ʼn koater in de mörgendau, zegt men van iemand die de voeten nogal hoog van den grond opneemt. Zie ook: Steffen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kater , kater , zelfstandig naamwoord, mannelijk , vlg. blikskater, deuvekater.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kater , koater* , zie ook steffen *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
kater , koater , kor , [zelfstandig naamwoord] , 1 kater. Hai kikt zo gril as n koater, zo glìnne as n koater. Hai stapt as n koater in de mörgendaauw = hij loopt moedig. Hai is ter overaal bie, doar moar n koater te lubben is, der wòrt gain koater lubd, of hai mout poot vaasthollen = er kan niets gebeuren, of hij is er ook. Doar is n koater te lubben = daar is iets van zijn gading. Zie strikken.; 2 klein, min ventje; mager varken; 3 stop, die men uit een vat nemen kan, om water uit te laten. ||-erd; strikken
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kater , [deuvekater] , kater , verkort voor deuvekater, soort brood (1935).
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
kater , kater , zelfstandig naamwoord , Ook: kortweg voor duivekater (verouderd).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
kater , kaater , mannelijk , kaatesj , kaeterke , kater; akelig meisje. Dem zit de kaater oppẹ taak: hij heeft een pracht van een kater. Mit sint Jóp blif geine kaater in Houtem (de inwoners van Holtum hebben als bijnaam de “katers”).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kater , kater , kaeter, kaoter , 0 , katers , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook kaeter (Zuidwest-Drenthe, noord), kaoter (Noord-Drenthe) = 1. kater Wat hebben dai jongen ja ain lewaai het lieken wel meertse kaoters (Vtm), Wij moet nog even de kater lubben het mes scherpen of een klusje klaren (Sle) ook: kattekwaad uithalen (Pdh), Hij löp achter det maagien an as een kater achter een meertse katte (Ruw), Hij lop as een kaoter in de mörgendauw (Vri), Hij kik zo grel as een kater in donker (Hgv), ...een kaoter oet het geutgat (Zui), ook IJ kiekt oet de kop as een kaoter oet geutgat (Schl), Hij is zo gek as een raozende kater (Ruw), Der kan gien kaoter lubd worden of hie möt er bai weden (Eev) 2. kater als gevolg van drankgebruik Oeze scheper hef nogal vaak een kater op bezuik (Bco), De morgen nao de brulfte haar Jan een fikse kaeter (Die), Een kater mit een poesie verjagen gezegd als men ’s morgens bij een kater weer een borrel nam (Schn) 3. afknapper Hij meent det hij een goeie slag edaone hef maar de kater komp nog wel (Ruw), Van zukswat kuj een beste kaoter kriegen (Eex) 4. gebekt, baasspelend vrouwspersoon (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Dat is een kaoter dat dekselse wicht (Bal) 5. drankfles (Zuidwest-Drenthe, zuid) Dan kwaamp de zwarte kater op de taofel (Noo) *De kater komp later (Wee); Het is netgeliek of ie van de kat of de kater beten wordt (Bov), ...deur de kat of deur de kater... (Bui); As de kater het gat warmt kriej biester weer (Oos)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kater , kaoter , kater.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
kater , kaoter , zelfstandig naamwoord , spr: zie: poes.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
kater , kaoter , kater , D'r zén katte én kaoters, ge kunt ók ne kaoter hébbe umdég’ge teveul gezoopen hét. Er zijn katten en katers, je kunt ook 'n kater hebben omdat je teveel gedronken hebt.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kater , kaeter , zelfstandig naamwoord , de; 1. kater als gevolg van drankgebruik 2. teleurstellende ervaring waarmee men lange tijd blijft zitten, als gevolg van bijv. een nederlaag in de sport of in de politiek
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kater , kaeter , zelfstandig naamwoord , de; 1. mannelijke kat, nogal eens gebruikt als bijnaam 2. in bliksemse kaeter krachtterm
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kater , käoter , zelfstandig naamwoord, mannelijk , käoters , këterke , kater , VB: Dao zit 'nne käoter op 't däok bié de netäores (zin waarmee men niet-Gronsveldenaren wil testen op de uitspraak van de moeilijke äo-klanken)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kater , koater , kater
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
kater , kaoter , kater.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
kater , kaoter , kater, mannetjeskat
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
kater , kaoter , kater, zeer slecht gevoel na het nuttigen van teveel alcohol , is ie ’r wir nie, éétie wir ’n kaoter = is hij er weer niet, heeft hij weer te veel gedronken-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
kater , kater , mannelijk , katers , kaeterke , 1. kater 2. zwaar hoofd na veel alcoholgebuik 3. vals meisje, valse vrouw 4. vervelend gevoel
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kater , kater , katert , kattig meisje/kattige vrouw, kattenkop
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
kater , kater , zelfstandig naamwoord, mannelijk , katers , kaeterke , kater, meisje, kattig
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
kater , kaoter , zelfstandig naamwoord , "kater; Van Beek - ""Hij hee unne kaoter gestrikt"" wil zeggen dat hij een rijk meisje trouwde. (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958); Cees Robben – Unne kaoter gestrikt op de klinkert (19561215) – De betekenis van ‘klinkert’ is hier niet duidelijk; Robben bedoelt: een goede partij, een rijke echtgenoot voor meisje van eenvoudige komaf. Mandos & Van de Pol, De Brabantse spreekwoorden:  derbij zèèn as ene gelubde kaoter (Pierre van Beek – -Tilburgse Taalplastiek 1970) - steeds haantje de voorste; Mandos & Van de Pol, De Brabantse spreekwoorden:  ene kaoter strikke ('87) voordeel behalen (ook bij kaartspel); Mandos & Van de Pol, De Brabantse spreekwoorden:  hij had ene kaoter gestrikt óp de Klinkert ('58) - een rijk huwelijk gesloten (klinkert = klinkerweg); Mandos & Van de Pol, De Brabantse spreekwoorden:  de kaoter zen kónt gelékt hèbbe ('50) nadorst hebben, daags na overmatig alcoholgebruik; Mandos & Van de Pol, De Brabantse spreekwoorden:  dènke ene vètte kaoter te strikke, èn et waar en maoger poeske (Daamen - Handschrift 1916: )"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal