elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hoogkar

hoogkar , hoogkar , de grote landbouwerskar, in tegenstelling der lage of mestkar, ook aardkar genoemd.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
hoogkar , hogkar , vrouwelijk , hoge kar met twee manshoge wielen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
hoogkar , hoeëchkaar , grote tweewielige kar, die niet opgekipt kan worden, bestemd voor het vervoer van hooi, graan en takkenbossen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
hoogkar , hógkèèr , zelfstandig naamwoord , hoogkar. Hoge, tweewielige kar voor het vervoeren van grote vrachten als hooi en stro. Met deze kar reden verafgelegen boeren ’s zondags naar de kerk. Ze werd ook als höfkèèr (huifkar) gebruikt. Bij een boerenovertrek werd ze met papieren bloemen fraai versierd. Zie ook: èrdkèèr, boerenoovertrèk en oovertrèk.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
hoogkar , hògkar , hóógkar , hoge kar.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
hoogkar , hogkar , hoge kar
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
hoogkar , hógkâr , kar met zijschotten om hoog geladen te kunnen worden. Bijvoorbeeld met hooi.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
hoogkar , hoeëgker , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , hoeëgkerre , kar, hoge tweewielige
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
hoogkar , hôogkèèr , heukèèr , zelfstandig naamwoord , "hoogkar; Lowie van Dorrus Misters - De vaste voerlui op deze verschillende plaatsen kon men al in de verte herkennen. Het was wel wat men vroeger noemde een ""hoogkar"" als tegenstelling tegen de ""aardkar"", de gewone boerenkar met smalle bodem en schuin opstaande zijwanden en gewoonlijk achter zonder schot. Maar de voermanskar was gewoonlijk wel iets groter van bouw, dus met grotere bodemoppervlakte voor het beladen, iets grotere wielen voor het makkelijker rijden en dan meestal de huifrepen er op met de huif opgedraaid, vanaf de staarteinden tot aan de burries er overheen getrokken, zodat bij regen onderweg deze er over kon worden uitgespreid, men behoefde ze maar uit elkaar te draaien en opnieuw aan de burries vast te maken, zodat de voerman zelf en de goederen die hij had geladen droog konden worden gehouden. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 21 ‘Tilburg had een respectabele lijst’; NTC 4-2-1954); Henk van Rijen: hoge boerenkar op twee wielen voor vervoer van hooi en stro en ook in gebruik als huifkar; Buuk benaming voor een categorie uit de opstoet, vroeger 'grote wagens' genoemd (m.b.t. carnaval); Mar et schonste van Karneval vèèn ik den opstoet. Meej al die hôogkèère, èn die strêûpe. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009); Jan Naaijkens, Dès Jan Naaijkens - Dè's Biks – - 1992 – ; (1992): 'hògkèèr' zelfstandig naamwoord- hoogkar; heukèèr; Henk van Rijen: kipkar (hoogka"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal