elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kapucijn

kapucijn , kapecijn , 1) Capucijner pater. de Capecijn hielt unnen donderpreek, een paar keer per jaar kwam een Capucijner pater preken voor de missie: een soort bezinningstijd; 2) soort boon.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
kapucijn , kappesien , kapucijnen , De kappesiene gónge vruuger in de kèrk preeke, dôrnao gónge ze in't dörp schóóje. De kapucijnen gingen vroeger in de kerk preken, daarna gingen ze in het dorp bedelen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kapucijn , Kappesèìjn , Capucijn
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
kapucijn , kappesien , zelfstandig naamwoord , kapucijn (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal