Woord: kammen
kammen , kemmen , kèmen
, kammen, ook Gron. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
kammen , kemmen
, kammen; ook Drentsch. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kammen , [het haar] , kemmen , kammen
, Het eerste wordt bepaaldelijk gezegd voor het reinigen met de fijne kam. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
kammen , kammen , zwak werkwoord, intransitief
, In elkaar grijpen; van de kammen van molenwielen. Zie kam 3. || Dat rad kamt niet. Overdr. zegt men ook van personen, die niet met elkaar overweg kunnen, die niet eensgezind zijn: het kamt niet. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kammen , kemmen , kammen
, Het eerste wordt bepaaldelijk gezegd voor het reinigen met de fijne kam. Laot u kemmen! schertsend gezegd tegen wien men den mond wil snoeren. Gaot nao u môder en laot u kemmen. Loop heen! Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
kammen , keime
, keim, keims, keimp, keimde, gekeimp , kammen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kammen , kammen , kemmen , [werkwoord]
, Wol kammen; zie kaam. Nevenvorm kemmen of kimmen, nl. van ‘t haar met de fijne kam. Daarbij deuntje: Op pòlder, op pòlder; Op pòlder woont n vlo, En is dij vlo din nait in hoes, Din woont ter in ‘t Zuden Nog wel n loes. || kaam Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kammen , kimmen , [werkwoord]
, kemmen. De kiener wòrren kimd tegen ‘t ongemak (dV). , (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kammen , keemm , zwak werkwoord
, kammen. Eenn keemm, iem. goed onder handen nemen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
kammen , kemme , werkwoord
, Verouderde variant van kammen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kammen , kömme
, kömde, haet of is gekömp , kammen. Doe mós dich dien wösjen éns kömme: je moet je haar eens kammen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kammen , keime
, kammen. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
kammen , kémme
, de haren kammen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
kammen , kammen , kaomen, kemmen, kimmen , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, Ook kaomen (Zuidwest-Drenthe, noord), kemmen (Noord-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, in bet. 1.), kimmen (Kop van Drenthe) = 1. kammen Ik moet het haor nog kammen (Zey), ...kemmen (Bov), ...kimmen (Eev), Heb ie mit det main espeuld Dan zulle wij oe drekt het haor kaomen (Ruw), zie ook rien I en kiemen II 2. slecht maaien, zodanig dat er stroken blijven staan (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Dai maaier is weer an het kammen (Vtm), Die kamt er raor in um (Anl), zie ook zompen 3. (onpers.) blijven staan van stroken (Zuidwest-Drenthe, noord) As een mesiene niet goed meit en een streek veur een diel lat staon dan zeg de boer Het kaomt wat hij nemp het niet schone mit (Wsv) *Haor of gien haor kammen moej maor (Vle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kammen , kiemen , zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied) = kammen Ik moe mar is even met de kinder an het kiemen want ze krapt zo (Oos), zie ook kammen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kammen , kèmmen
, kammen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kammen , kemmen , werkwoord
, (Gunninks woordenlijst van 1908) kammen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kammen , kemm
, kammen met een luizenkam. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kammen , kammen , kemmen, kaomen , werkwoord
, 1. haar kammen 2. hakkerig, slecht maaien zodat er strookjes blijven staan, ook: zodanig maaien dat de ene snede hoger afgemaaid blijkt dan de andere Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kammen , kemme , werkwoord
, kemde, gekemp , kammen , (afw. vormen o.t.t. hër kemp, dier kemp) VB: Kem dich, de bis zjus 'nne wolkriemer. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kammen , kèème
, kammen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
kammen , kemme , werkwoord
, schrapen met de poten of benen (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
kammen , keime
, keimtj, keimdje, gekeimdj , 1. kammen 2. zich ~ = ruzie maken , ’t Is slecht keime es se gein haor höbs: waar niks is, valt ook niks te halen. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kammen , keime , werkwoord
, keimtj, keimdje, gekeimdj , kammen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kammen , keime , keime, zich , werkwoord
, keimtj, keimdje, gekeimdj , zijn haren kammen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kammen , keîme , werkwoord
, eten, veel, kammen (haar), twisten Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kammen , kèmme , zwak werkwoord
, kammen; B kèmme - kèmde - gekèmd; Bont kä.m?(n) zw.ww.tr.+intr. 'keimmen' - kammen; Antw. KAMMEN, KEMMEN zie wdb. Gez. 't Is slecht kammen waar geen haar is. Haor KÈMME - kammen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
kammen , keime
, kemde – gekemp , kammen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |