Woord: Jodocus
Jodocus , [mansnaam, sufferd] , Docus
, Jodocus. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
jodocus , jodokus
, sufferd, apart iemand, niet vlotte jongeman, in zijn gedrag sufferig overkomend iemand , kik ’m daor nou toch bezig, wa d’unne jodokus zeg = kijk hem daar nu bezig, wat een sufferd zeg- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
jodocus , dook , dookus , zelfstandig naamwoord
, sul; Stadsnieuws: 'den, et is ene goejen dook, mar hij heej nèrgeraand èèrg in' - Och, hij is een goede sul, maar je kunt hem van alles wijsmaken. (281107); A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - DOKUS, (verkort) DOOK - sukkel, sul (Zeeland, Tilb.) wsch. Verkort uit de eigennaam Judocus; A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - (2e druk) ... Van een basis die 'zwellen' betekent en ook aanwezig is in Lat. tumor 'gezwel' en in nl. duister. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |