elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: sloffen

sloffen , sloffen , werkwoord , traag en met eene linksche houding loopen. Nd. schluffen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
sloffen , slovven , [werkwoord] , 1 talmen. Slof ter nait mit.; 2 slovven loaten = laten gaan zo als ‘t gaat. Hai let ales slovven = trekt zich nergens iets van aan.; 3 op sloffen lopen. Doar kwam e aanslovven.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
sloffen , slofn , zwak werkwoord , de gaten van gepote aardappelen dichtschuiven, met de voeten
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
sloffen , sloffe , mannelijk , ’m sloffe geluk hebben.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
sloffen , sloffe , Wa slofte toch! slepend lopen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
sloffen , slovven , schoorvoetend lopen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
sloffen , sloffe , werkwoord , 1. Laks, nalatig te werk gaan, uitstellen. | Zuks moet je niet sloffe leite. 2. Boffen, de dans ontspringen. | Je sloffe wél dat je gien bekeuring krege.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
sloffen , slóffe , mitte veut de groond âfteikene um in enne raechte lien te kunnen poate of zaeje.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
sloffen , slóffe , hoeven niet voldoende opheffen onder het stappen
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
sloffen , sloffen , slofken , zwak werkwoord, onovergankelijk , In bet. 1. ook slofken (Zuidoost-Drenthe) = 1. sloffen Dat pèerd sloft, hie krig de bienen niet van de grond (Zwe), Til de vouten toch op, aal te sloffen (Eev), De schonen waren hum veuls te groot, hij slofte zo (Rui) 2. niet opschieten, laten liggen (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe) Hie sloft aal mor hen met betalen (Sle), Hij lat het mar sloffen; hij zul der maar wark van maken (Bco) 3. dichtlopen van pootgaten (Zuidwest-Drenthe) Wij hebt de eerappels der in, mar de gaten murre wij nog dichte sloffen (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
sloffen , sloefen , sloepen , de voeten niet opheffen onder het lopen. sloffen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
sloffen , sloffen , werkwoord , sloffen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
sloffen , sléffe , sloffen , Vat'tew voet óp, lig'ter ammel te sléffe, ge zé toch gin aauw ménneke. Neem je voeten op, wat kun je toch sloffen, je bent toch geen oud mannetje.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
sloffen , sloffen , slofken , werkwoord , 1. lopen en daarbij met z’n voeten, schoeisel slepen 2. niet de vereiste aandacht geven en handelen, niet of onvoldoende aanpakken, verder in sloffen laoten op z’n beloop laten, onvoldoende aanpakken, niet opschieten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
sloffen , sjlôffe , werkwoord , sjlôfde, gesjlôf, sjlôffenterre , sloffen
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
sloffen , slôffe , sloepe , de voeten niet opheffen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
sloffen , slôffe , sloefe , sloffen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
sloffen , sleffe , sloffen, de voeten bij het lopen bijna niet van de grond tillen.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
sloffen , sloffen , 1. luieren; 2. uitstellen, dralen, treuzelen (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
sloffen , slèffe , sloepe , werkwoord , sloffen (Eindhoven en Kempenland); sloepe; sloffen (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
sloffen , sloffe , zwak werkwoord , sloffe - slofte - gesloft , geluk hebben (Hasselts?); WBD (Hasselt) v.e. paard - onder het stappen de hoeven niet voldoende opheffen, elders 'slèèpe' genoemd; WBD III.1.1. lemma Geluidloos een wind laten – op zijn sloffen laten – Tilburg; in Goirle: een op sloffen (laten); zie sòkkelôoper; slèffend; persoonsvorm vsn sleffen = sloffen, slepen (zie WNT lemma Sleffen); Cees Robben – D’n onneuzelen man/ die sloffend en sleffend z’n rondje wir doe (19590516). WNT SLEFFEN Verg. Sleeper, Slepen en Sloffen. In Z.-Ndl. A. Bedr. — Sleepen. Men sleept of sleft ze (bikkels) over den vloer, de tafel, DE COCK en TEIRL., Kindersp. 3, 170 [1903]. B. Onz. — Sloffen. Ze daalden (van de trap), de eene voor, de andere na, sleffend met hunne sletsen, V. OVERLOOP in Vlaanderen 1, 313. Hoe ze … met een zwaren zucht naar het tafelken vóór 't middenvenster slefte, THIRY, Vindevogel 40.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal