elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hubbord

hubbord , heùbeùrt , hubburd , verticale plank, voor en achter op een wagen of kar. zie ook hubburd.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
hubbord , heubòrd , hubberd , zelfstandig naamwoord , verticale voorkant van een boerenaardkar, kopschot; CiT (47) 'Gemènlek schòfte-n-ie op 't hubbert van de kèr'; De Bont: hö'bö'rt zelfstandig naamwoordo. - hoofdbord: 1) vaste, naar het rad toegekeerde zijde v.e. kruiwagen; 2) vertikaal voor- of achterschot v.e. lage boerenkar, zgn. ärdkaar.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal