Woord: hozen
hozen , oosen , eusen
, water gieten of scheppen. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
hozen , euzen
, hoozen, uithoozen, leeghoozen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
hozen , ozen , zwak werkwoord, transitief, intransitief
, Hozen, met water gooien (de Wormer). – Vgl. hozen en wozen. || Kind, niet zo ozen, je make (maakt) me helemaal nat. Voor je mit schrobben beginnen ken, wordt de koestal eerst ’oosd (nat geoosd). – Hè, wat regent ’et, ’et oost van de lucht. – Ozen is ook in het Stad-Fri. bekend (WASSENBERGH 71); in het land-Fri. zegt men éaze (HALBERTSMA 840). Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
hozen , hozen , zwak werkwoord, transitief
, Water uit een schuit werpen door middel van een hoosvat. Vgl. hoos, hoosschop, hoosvat. – Hozen is ook elders in gebruik; zie de wdbb. Gewoonlijk zegt men aan de Zaan wozen, soms ook ozen; zie aldaar. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
hozen , höözen
, hozen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
hozen , hoze , ,
, 1. een boot leeghoozen. 2. met water sjouwen aan land. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
hozen , hôze , ôze , werkwoord
, 1. Uit- of leeghozen. 2. Natgooien. | Ik moet de wortele nag (h)ôze. 3. Hard regenen. | ’t Het hier guster (h)oôsd; variant ôze. Vgl. Fries eaz(j)e. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
hozen , èùze , werkwoord
, hozen. Op zomerse dagen gingen de jongens èùze. Meestal in het Spruitenstroompje omdat daar de meeste vis in zat. Met plaggen die uit de oever of de aanpalende weilanden gestoken werden, legde men twee dammen dwars in het water. De zo ontstane tussenruimte werd met emmers leeggeschept. Dit hozen is het eigenlijke èùze, maar stilaan kreeg het woord een ruimere betekenis. Met èùze bedoelt men deze manier van vis vangen. Niet alleen jongens deden het. Ook stropers, want de vangst kon soms aanzienlijk zijn. De stroom was rijk aan paling en kwabben (modderkruipers) die als het ware in het drooggevallen deel voor het oprapen lagen. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
hozen , heuzen , hozen, haozen, euzen , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook hozen (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe, in bet. 2. vrij alg.), haozen (Zuidwest-Drenthe, zuid), euzen (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. hozen, leegscheppen Heust èven ’t water uut de doft van de bok (Noo), De welputten weurden hier eusd as der teveul zaand inslempt was (Gas), Wij moet de drinkenskoel nog heuzen modder eruit halen (Sle) 2. geweldig hard regenen Hej gisteraovend ok regen had? Hier hef ’t hoosd (Bal), ’t Règende dat ’t zo heusde, het heusde de locht oet (Hgv) 3. klotsen (Zuidwest-Drenthe, zuid) Zij lèup zo hard mit hèur ummers dat ’t water der aover hen heusde (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hozen , euzen
, water hozen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
hozen , euzen
, (Gunninks woordenlijst van 1908) hozen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
hozen , heuzn
, hozen. ’t Waeter aover de muure hen heuzn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
hozen , hozen , heuzen , werkwoord
, 1. geweldig hard regenen 2. door te hozen leegscheppen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hozen , ôôze , werkwoord
, ôôs, ôôsde, geôôsd , hozen, leegscheppen Metten ôôsbak kejje den bôôt ôôze Met de hoosbak kun je de boot leegscheppen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
hozen , euze
, hozen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
hozen , hoêst
, in ’t reegent dè ’t hoêst het regent dat het giet , ’t reegent dè ’t hoest. het regent dat het giet Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
hozen , eeze , euze , werkwoord
, water hozen (Eindhoven en Kempenland); euze; vis vangen door een afgedamd stuk beek leeg te hozen (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
hozen , hoeëze , werkwoord
, (Weerts (stadweerts)) hozen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
hozen , hôoze , èùze , zwak werkwoord
, "hozen; èùze; hozen; N. Daamen - handschrift 1916 - ""wij hebben van naacht dè kuiltje leeggeeusd""; Van Delft - De Tilburger praat van een poel ""leegeuzen"", wat leegscheppen, hoozen beteekent. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929); èùze - hozen" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |